ECLI:NL:GHAMS:2017:3700

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2017
Publicatiedatum
14 september 2017
Zaaknummer
23-002165-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis in hoger beroep betreffende bedreiging en vernieling met bewijsverweren

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1964, was eerder veroordeeld voor bedreiging en vernieling. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen het vonnis van 8 juni 2016. De tenlastelegging omvatte bedreiging met een mes en vernieling van een tl-balk die toebehoorde aan winkelbedrijf Zeeman. Tijdens de zitting in hoger beroep op 24 juli 2017 zijn verschillende verweren gevoerd door de raadsman van de verdachte, waaronder schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde en onvoldoende bewijs voor de tenlastelegging. Het hof heeft deze verweren verworpen en vastgesteld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan bedreiging en vernieling, wat leidde tot gevoelens van onveiligheid bij de betrokkenen en het winkelend publiek. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, waarvan twee weken voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een taakstraf van 60 uren geëist. Het hof heeft echter rekening gehouden met de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn bereidheid om een taakstraf uit te voeren en zijn positieve ontwikkeling in de afgelopen periode. Het hof heeft uiteindelijk besloten om de verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 60 uren, in plaats van een gevangenisstraf, en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002165-16
datum uitspraak: 7 augustus 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 juni 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13/702055-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 juli 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 23 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [adres] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [adres] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik haal een mes op, ik steek je dood, wacht maar, ik haal 'matties' erbij!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2:
hij op of omstreeks 23 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een tl-balk, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Zeeman, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om proces-economische redenen worden vernietigd.

Bespreking van ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren

Schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde
De raadsman heeft op de terechtzitting in hoger beroep – samengevat – het volgende verweer gevoerd. De onderhavige zaak en de feiten waarvoor de verdachte is gedagvaard onder parketnummer 13/703535-15 (‘de KFC-zaak’) zitten ‘in één keten’. Tussen beide feiten is slechts een half uur verstreken. Er is dan ook sprake van een voortgezette handeling. Dit wordt onderstreept door de omstandigheid dat voor beide zaken slechts één proces-verbaal van verhoor van de verdachte bij de politie is opgemaakt. Voorts blijkt de ‘keten van voortgezette handelingen’ uit de psychische toestand van de verdachte, die na aanhouding ervan overtuigd was dat hij werd aangehouden voor de KFC-zaak, terwijl dit voor de onderhavige zaak was. Alle feiten hadden op één dagvaarding moeten worden geplaatst. Dat het openbaar ministerie dit niet heeft gedaan is een schending van de goede procesorde en een onnodige belasting voor de verdachte. Deze schending hoeft niet te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, maar dient wel te leiden tot vrijspraak, aldus de raadsman.
Het hof stelt vast dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een (voor het kunnen aannemen van een voortgezette handeling vereist) enkelvoudig wilsbesluit bij de onderhavige zaak in relatie tot een delict dat volgens de raadsman een half uur later door de verdachte is gepleegd bij KFC (het hof begrijpt: Kentucky Friend Chicken). Voorts geldt dat de opvatting van de raadsman die aan de basis ligt van zijn verweer, te weten dat vrijspraak moet volgen als het openbaar ministerie op afzonderlijke dagvaardingen feiten ten laste legt die ‘in één keten zitten’, geen steun vindt in het recht. Het verweer wordt verworpen.
Onvoldoende bewijs
Het verweer van de raadsman dat het ten laste gelegde slechts kan blijken uit de verklaring van de aangever [adres] , hetgeen het hof opvat als een beroep op artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, vindt zijn weerlegging in (het aantal en de inhoud van) de gebezigde bewijsmiddelen.
Redelijke vrees
Voor zover de raadsman met zijn opmerking dat ‘de bedreiging kan niet zijn aangekomen bij de beveiliger, omdat hij veel groter was en notabene achter cliënt aan liep’ het verweer heeft willen voeren dat de onder 1 ten laste gelegde bedreiging niet van dien aard is geweest en onder zodanige omstandigheden is geschied dat zij in het algemeen geschikt was de vrees voor een inbreuk op de persoonlijke vrijheid teweeg te brengen, wordt overwogen dat uit de gebezigde bewijsmiddelen het tegendeel blijkt. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 23 december 2015 te Amsterdam [adres] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [adres] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik haal een mes op, ik steek je dood, wacht maar, ik haal 'matties' erbij!";
2:
hij op 23 december 2015 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een tl-balk, toebehorende aan winkelbedrijf Zeeman, heeft vernield.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 weken waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, waaraan als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting zijn gekoppeld, welke bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, bij niet verrichten te vervangen door 30 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich bij een filiaal van Zeeman schuldig gemaakt aan bedreiging van een beveiliger. Dreigementen zoals die door de verdachte zijn geuit, roepen bij de geadresseerden daarvan in het algemeen gevoelens van onveiligheid op. Bovendien zal het incident ook het winkelend publiek schrik hebben aangejaagd. Het wordt de verdachte aangerekend dat hij, na het uiten van de bedreiging, is teruggekomen en met een bloempot een tl-bak van Zeeman heeft vernield. Hiermee heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het eigendom van Zeeman en heeft hij aan dit bedrijf financiële schade toegebracht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 juli 2017 is hij eerder ter zake van onder meer bedreiging onherroepelijk veroordeeld. Dit wordt in zijn nadeel gewogen. Mede in dit licht is de door de politierechter opgelegde gevangenisstraf voorstelbaar. Echter, daar is inmiddels het volgende tegenover komen te staan.
Op de terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte langdurig heeft gekampt met verslavings-, agressie- en psychische problematiek en dat hij niet over huisvesting beschikte. Bij onherroepelijk vonnis van 20 december 2016 is hij door de rechtbank te Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk. Daarbij is een proeftijd van 2 jaren vastgesteld en is de verdachte middels het stellen van bijzondere voorwaarden verplicht tot (a) het naleven van een plicht zich bij GGZ Reclassering Inforsa te melden, (b) zich voor genoemde problematiek te laten behandelen en (c) zich te laten opnemen in een wooninstelling en (d) medewerking aan het realiseren van een dagbesteding.
Inmiddels heeft de verdachte woonruimte en zal hij binnenkort worden geplaatst in een begeleid wonen-traject. Ook is hij in gesprek met de verslavingszorg van Inforsa en heeft hij contact met een maatschappelijk werker teneinde zijn schulden in kaart te brengen. Daarnaast heeft hij een aantal dagen van de week een dagbesteding. Er kan derhalve worden gesproken van een mogelijke kentering in het leven van de verdachte. Deze kentering wordt in zoverre bevestigd in het de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 juli 2017 waaruit blijkt dat hij na 6 oktober 2016 geen strafbare feiten meer heeft begaan die ter kennis van justitie zijn gekomen. Aldus lijkt een eerder bestendig patroon (vooralsnog) doorbroken.
Gelet op de gewijzigde persoonlijke situatie van de verdachte acht het hof het niet in het belang van de verdachte én de samenleving dat de ingezette positieve lijn wordt doorkruist door oplegging van een gevangenisstraf. Daarnaast is het stellen van bijzondere voorwaarden als de politierechter heeft gedaan thans overbodig gelet op het vonnis van 20 december 2016.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte zich bereid verklaard een taakstraf uit te voeren. Het hof is van oordeel dat een taakstraf past in de huidige dagbesteding van de verdachte en dat dit bijdraagt aan het opbouwen van een ritme in het leven van de verdachte. Daarom zal die straf worden opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende, de door de advocaat-generaal gevorderde onvoorwaardelijke taakstraf passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57, 63, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. G. Oldekamp en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van S.D. van der Heiden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 augustus 2017.
mr. J.J.I. de Jong en mr. R. Kuiper zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.