ECLI:NL:GHAMS:2017:3685

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2017
Publicatiedatum
14 september 2017
Zaaknummer
23-004296-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzetheling met betrekking tot door misdrijf verkregen geldbedragen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1993, werd beschuldigd van opzetheling. Het hof oordeelde dat de verdachte geldbedragen, in totaal € 2.856,00, op haar rekening heeft laten storten door een collega, terwijl zij wist dat deze bedragen afkomstig waren uit misdrijf. De tenlastelegging was gewijzigd in hoger beroep, waarbij de verdachte primair werd beschuldigd van het verwerven en voorhanden hebben van deze geldbedragen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 6 oktober 2014.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling, meermalen gepleegd. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf gevorderd. Het hof heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen en heeft besloten om de taakstraf voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van hetgeen meer of anders was ten laste gelegd.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het arrest is uitgesproken in een openbare terechtzitting, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren. De zaak benadrukt de gevolgen van het verwerven van door misdrijf verkregen goederen en de verantwoordelijkheden van de betrokkenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004296-16
datum uitspraak: 14 september 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 november 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-022788-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
verblijfadres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
31 augustus 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
zij op of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 6 oktober 2014 te Amsterdam, althans in Nederland, een of meer geldbedragen (totaal € 2856,00) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde geldbedragen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
subsidiair:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 6 oktober 2014, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) ( totaal 2.856,-- euro), heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of omgezet en/of van die/dat voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) die/dat bovenomschreven voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
meer subsidiair:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 6 oktober 2014, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) ( totaal 2.856,-- euro), heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of omgezet en/of van die/dat voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden die/dat bovenomschreven voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat de tenlastelegging in hoger beroep is gewijzigd en het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
zij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 6 oktober 2014 te Amsterdam, geldbedragen (totaal € 2.856,00) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde geldbedragen wist, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
opzetheling, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het in het kader van de aangescherpte regels omtrent het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning belangrijk is dat aan de verdachte geen onvoorwaardelijke straf zal worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan opzetheling. Zij heeft door een collega geldbedragen op haar rekening laten storten. De verdachte wist dat deze geldbedragen afkomstig waren van misdrijf. Door haar handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het voortbestaan van de onrechtmatige vermogensrechtelijke toestand.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 augustus 2017 is zij recent ter zake van een Opiumwetdelict onherroepelijk veroordeeld, hetgeen ertoe leidt dat het hof acht slaat op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op de omstandigheden van de zaak en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken, acht het hof, alles afwegende, een voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.A.M. Hoek, mr. V. Mul en mr. M. Lolkema, in tegenwoordigheid van mr. L.J.M. Klop, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 september 2017.
mr. M. Lolkema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen