ECLI:NL:GHAMS:2017:3682

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2017
Publicatiedatum
14 september 2017
Zaaknummer
23-000982-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling van een beveiliger in Heerhugowaard

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van mishandeling van een beveiliger, [slachtoffer], op 24 augustus 2014 in Heerhugowaard. De verdachte had de beveiliger in zijn rechter bovenbeen gebeten tijdens een confrontatie in een uitgaansgelegenheid. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 1.000, subsidiair 20 dagen hechtenis. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de verklaringen van getuigen en de verdachte in overweging heeft genomen. Ondanks de ontkenning van de verdachte en de verklaringen van enkele getuigen die de verdachte als onschuldig aanduidden, heeft het hof geconcludeerd dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de mishandeling. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 750 en 15 dagen hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], tot schadevergoeding van € 458,05 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het incident. Het hof heeft de strafmaat gematigd, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en het feit dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit was veroordeeld.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000982-16
Datum uitspraak: 13 september 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 2 maart 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-193199-14 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
27 maart 2017 en 30 augustus 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van
het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 augustus 2014 te Heerhugowaard opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer] ), in het (rechter) bovenbeen gebeten en/of hard om/bij de nek heeft gepakt en/of zijn arm om de nek/keel van die [slachtoffer] heeft gehouden/gekneld, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring, tot een andere strafoplegging en tot een andere beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte wegens gebrek aan overtuigend bewijs moet worden vrijgesproken, nu de verdachte de tenlastegelegde mishandeling heeft ontkend en uit de verklaringen van de ter terechtzitting in hoger beroep gehoorde getuigen [getuige 1] , [getuige 3] en [getuige 2] blijkt dat niet de verdachte, maar [getuige 1] het feit heeft gepleegd.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de zich in het procesdossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep gaat het hof uit van de volgende feitelijke toedracht.
De verdachte en zijn vriend [getuige 1] bezochten op 24 augustus 2014 uitgaansgelegenheid café [naam cafe] in Heerhugowaard. De aangever, [slachtoffer] , was daar op dat moment werkzaam als beveiliger. Omstreeks 23.15 uur stond [slachtoffer] binnen bij de (vanwege de vergunningstijd gesloten) voordeur van het café. Nadat [slachtoffer] de verdachte en [getuige 1] de doorgang via deze deur had geweigerd, ontstond een worsteling. Daarop hebben [slachtoffer] en een collega-beveiliger de twee jongens naar buiten gewerkt, waarna het opnieuw tot een confrontatie kwam tussen de verdachte en [getuige 1] enerzijds en een aantal beveiligers anderzijds. De verdachte en [getuige 1] zijn daarbij naar de grond gewerkt, waarbij [slachtoffer] in zijn rechter bovenbeen is gebeten. [slachtoffer] heeft aan de ter plaatse gekomen politieambtenaren de verdachte aangewezen als degene die hem had gebeten. Gehoord als getuige ter terechtzitting in hoger beroep heeft [slachtoffer] verklaard dat hij zeker weet dat het de verdachte en niet [getuige 1] is geweest die hem had gebeten. De verdachte, die direct na het incident is aangehouden, heeft bij zijn voorgeleiding op het politiebureau verklaard dat hij door een beveiliger was vastgepakt, naar buiten was gebracht en de beveiliger had gebeten. Op grond van deze verklaringen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat het de verdachte is geweest die [slachtoffer] heeft gebeten.
De door [getuige 1] , [getuige 3] en [getuige 2] in hoger beroep afgelegde getuigenverklaringen maken dit niet anders. [getuige 1] heeft ten overstaan van de politie ontkend iemand te hebben gebeten. Ter zitting van dit hof heeft hij aanvankelijk verklaard dat hij [slachtoffer] op 24 augustus 2014 bij café [naam cafe] had gebeten, omdat deze op hem op de grond lag. Maar vlak daarna heeft [getuige 1] , geconfronteerd met de mogelijke gevolgen van zijn verklaring, verklaard dat hij weliswaar een beveiliger had gebeten, maar dat hij niet meer wist of dit beveiliger [slachtoffer] betrof. [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 24 augustus 2014 als beveiliger werkzaam was bij café [naam cafe] en dat hij die bewuste avond door [getuige 1] in zijn arm was gebeten. [getuige 2] heeft tevens uiteengezet dat [getuige 1] hem beet op het moment dat hij op de grond op [getuige 1] lag, teneinde hem in bedwang te houden. In zoverre sluiten de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] bij elkaar aan en zijn deze niet strijdig met de vaststelling dat [slachtoffer] door de verdachte is gebeten. Het hof acht de afwijkende verklaring van [getuige 3] ter terechtzitting in hoger beroep niet betrouwbaar en stelt deze terzijde, in aanmerking genomen dat [getuige 3] voorafgaand aan de zitting op de gang van het Paleis van Justitie heeft gesproken met de verdachte, diens vader en [getuige 1] en hem in dat gesprek is verteld dat [getuige 1] de dader van de mishandeling zou zijn geweest.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 augustus 2014 te Heerhugowaard opzettelijk mishandelend [slachtoffer] in het rechter bovenbeen heeft gebeten, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 1.000, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 1.000, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, waarvan € 250, subsidiair 5 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een beveiliger bij een uitgaansgelegenheid door die beveiliger in zijn bovenbeen te bijten. Een feit als het onderhavige maakt ernstig inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en draagt bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder nu het feit in het uitgaansleven heeft plaatsgevonden, zodat ook anderen daarvan getuige waren. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft gelet op de straf die bij gevallen waarin het gaat om mishandeling pleegt te worden opgelegd en die zijn weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een geldboete ter hoogte van € 750 genoemd.
Het hof houdt rekening met het feit dat sinds het geweldsincident al geruime tijd is verstreken en met de omstandigheid dat de verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 augustus 2017, niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld en hij ook na het onderhavige feit niet in aanraking lijkt te zijn gekomen met politie of justitie. Het hof zal daarom niet ten nadele van de verdachte afwijken van de straf die is genoemd in de oriëntatiepunten en volstaan met het onvoorwaardelijk gedeelte van de door de advocaat-generaal gevorderde geldboete.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 458,05 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van die schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 274,97, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 274,97, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft zich over de vordering van de benadeelde partij niet uitgelaten.
Het hof overweegt als volgt.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Gelet op de gemotiveerde stellingen van de benadeelde partij, die zijdens de verdachte niet zijn betwist, ligt deze vordering dan ook integraal voor toewijzing gereed. De verdachte is dan ook tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 458,05 (vierhonderdachtenvijftig euro en vijf cent)ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 458,05 (vierhonderdachtenvijftig euro en vijf cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. J.J.I. de Jong en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
13 september 2017.
=========================================================================
[…]