ECLI:NL:GHAMS:2017:3628

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2017
Publicatiedatum
10 september 2017
Zaaknummer
23-000681-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met deels voorwaardelijke geldboete in hoger beroep tegen snorder voor taxivervoer zonder vergunning

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor het verrichten van taxivervoer zonder de vereiste vergunning. Het hof heeft het vonnis van de eerste aanleg bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging, die werd vernietigd. De economische politierechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 1.000, waarvan € 500 voorwaardelijk, en 20 dagen hechtenis, waarvan 10 dagen voorwaardelijk. De advocaat-generaal had in hoger beroep een gevangenisstraf van 10 dagen geëist. Het hof heeft de straf aangepast en een deels voorwaardelijke geldboete van € 1.500 opgelegd, met 25 dagen hechtenis, en een voorwaardelijk deel van de geldboete dat niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit binnen de proeftijd. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte. De wetgeving omtrent taxivervoer is bedoeld om de verkeersveiligheid en de veiligheid van passagiers te waarborgen, en de verdachte heeft deze regels geschonden, wat heeft geleid tot een onrechtmatige concurrentiepositie voor legale taxivervoerders. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften genoemd, waaronder artikelen uit het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de economische delicten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000681-16
datum uitspraak: 14 april 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 februari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-093270-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
adres: [adres] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentie] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 maart 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De economische politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1.000 subsidiair 20 dagen hechtenis waarvan € 500 voorwaardelijk subsidiair 10 dagen hechtenis met een proeftijd van één jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien dagen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft taxivervoer verricht, terwijl hij daarvoor geen vergunning had. De verdachte heeft zich hiermee onttrokken aan de regelgeving die het taxivervoer reguleert en beschermt. De taxiwetgeving beoogt vakmanschap en daarmee verkeersveiligheid en veiligheid van personen die vervoerd worden in een taxi te waarborgen door hier voorwaarden aan te stellen. Door het verrichten van zogenaamde snorderdiensten heeft de verdachte deze bedoeling van de wetgever gefrustreerd. Bovendien heeft hij hierdoor de concurrentiepositie van de taxivervoerders die wel met een vergunning hun diensten aanbieden onrechtmatig verslechterd, waardoor zij financieel worden benadeeld. Het gaat om een ergerlijk economisch delict en het rijgedrag van snorders wordt veelal als hinderlijk en gevaarzettend ervaren.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 maart 2017 is hij eerder ter zake van andersoortige strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep in het kader van de strafmaat aangevoerd dat het een oud feit betreft en dat artikel 63 Sr van toepassing is. De raadsvrouw heeft het hof daarom verzocht artikel 9a Sr toe te passen, dan wel een geheel voorwaardelijke geldboete op te leggen.
Het hof is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, in dit geval niet kan worden volstaan met toepassing van artikel 9a Sr of een geheel voorwaardelijke straf. Het hof zal de verdachte een straf opleggen die in lijn is met de straffen die het hof in soortgelijke gevallen heeft opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 76 en 103 van de Wet personenvervoer 2000.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. R.D. van Heffen en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van
mr. L.J.M. Klop, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
14 april 2017.
Mr. S.M.M. Bordenga is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]