In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor het verrichten van taxivervoer zonder de vereiste vergunning. Het hof heeft het vonnis van de eerste aanleg bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging, die werd vernietigd. De economische politierechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 1.000, waarvan € 500 voorwaardelijk, en 20 dagen hechtenis, waarvan 10 dagen voorwaardelijk. De advocaat-generaal had in hoger beroep een gevangenisstraf van 10 dagen geëist. Het hof heeft de straf aangepast en een deels voorwaardelijke geldboete van € 1.500 opgelegd, met 25 dagen hechtenis, en een voorwaardelijk deel van de geldboete dat niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit binnen de proeftijd. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte. De wetgeving omtrent taxivervoer is bedoeld om de verkeersveiligheid en de veiligheid van passagiers te waarborgen, en de verdachte heeft deze regels geschonden, wat heeft geleid tot een onrechtmatige concurrentiepositie voor legale taxivervoerders. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften genoemd, waaronder artikelen uit het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de economische delicten.