ECLI:NL:GHAMS:2017:3626

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2017
Publicatiedatum
10 september 2017
Zaaknummer
23-000434-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van 10.000 kratten van een fabrikant van verssappen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 1 februari 2016. De verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd, was betrokken bij de diefstal van 10.000 kratten van een fabrikant van verssappen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging, die is aangepast naar een gevangenisstraf van 3 maanden met aftrek. De verdachte had een actieve rol in de diefstal, waarbij hij onder andere op de uitkijk stond en het vervoer van de gestolen goederen regelde. Het hof oordeelde dat er sprake was van voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders, wat het medeplegen van de diefstal bewezen achtte. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 5 maanden gevangenisstraf, maar het hof heeft de straf verlaagd op basis van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn drugsverslaving. Het hof heeft de ernst van de feiten en de organisatiegraad van de inbraak in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. De beslissing van het hof is genomen in het kader van de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000434-16
datum uitspraak: 14 april 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 1 februari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-810060-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
adres: [adres] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentie] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 maart 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof de bewijsoverweging zoals opgenomen in het vonnis van de rechtbank onder 3.3 als volgt vervangt.

Bewijsoverweging

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij bij de diefstal van de kratten op
23 juni 2013 te Zwanenburg betrokken is geweest door eerst - buiten het terrein van het betreffende bedrijf - op de uitkijk te staan, vervolgens het vervoer van zijn mededaders te verzorgen en ten slotte het gestolene bij een afnemer te brengen. De raadsvrouw van de verdachte heeft aangevoerd dat het medeplegen niet langer door de verdachte wordt ontkend, maar dat hij, anders dan door de rechtbank overwogen, geen coördinerende rol heeft gehad. Zijn aandeel is kleiner dan de rechtbank heeft vastgesteld, hetgeen tot uitdrukking zou moeten komen in de strafoplegging.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de redengevende feiten en omstandigheden -zoals weergegeven onder 3.2 in het vonnis- en de bewijsmiddelen leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Het hof acht bewezen dat de verdachte vóór de inbraak de beschikking had over een Fiat Punto, die is gehuurd bij [verhuurbedrijf] en waarvoor het huurcontract is gesteld op naam van [huurder] . De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat deze auto door een mededader bij de inbraak is gebruikt [1] . Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij op 22 juni 2013 een vrachtwagen heeft gehuurd bij [verhuurbedrijf] voor Mohammed die op de zwarte lijst stond. Bij deze huur is het telefoonnummer van de verdachte opgegeven en het hof acht, mede gelet op de verklaring van [medeverdachte] , bewezen dat deze vrachtwagen bestemd was voor gebruik door de verdachte. Het hof acht, gelet op het tijdstip waarop de vrachtwagen is gehuurd, de aanwezigheid van de verdachte bij de diefstal en de camerabeelden waaruit blijkt dat een vrachtwagen van [verhuurbedrijf] ten tijde van de diefstal op het terrein van Hoogsteger was, bewezen dat de verdachte de huur van deze vrachtwagen ten behoeve van de diefstal heeft geregeld. De dag vóór de inbraak heeft de verdachte telefonisch contact opgenomen met de latere afnemer van de buit en hem gevraagd of hij, verdachte, een dag later kratten kan komen brengen. Ten tijde van de inbraak is en blijft de verdachte in de directe nabijheid van de plaats delict en houdt hij - naar eigen zeggen - de omgeving in de gaten, terwijl zijn mededaders de kratten bij het bedrijf wegnemen. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij mededaders heeft geholpen voor de politie te vluchten. De ochtend na de inbraak heeft de verdachte wederom telefonisch contact met de afnemer met de vraag of hij de kratten kan komen brengen. Diezelfde ochtend levert hij samen met een aantal anderen de gestolen 4.465 kratten af met een vrachtwagen. In de loop van de middag wordt een tweede levering kratten gebracht.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat de verdachte een personenauto en vrachtwagen heeft geregeld die gebruikt zijn bij de diefstal, hij tijdens de diefstal de omgeving in de gaten heeft gehouden en zijn mededaders heeft geholpen te vluchten, hij vooraf heeft geregeld dat de kratten na de diefstal konden worden weggebracht naar een afnemer waardoor hij en zijn mededaders de opbrengst van de diefstal konden realiseren. Hierdoor is sprake van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan de diefstal van 10.000 kratten van het terrein van een fabrikant van verssappen. De wijze waarop deze inbraak is voorbereid en uitgevoerd, kenmerkt zich niet alleen door haar brutaliteit maar ook door een grote mate van organisatie. Bedrijfsinbraken zijn zeer ergerlijke feiten die, naast materiële schade, vaak veel hinder veroorzaken voor de gedupeerde bedrijven.
De verdachte heeft ter zitting niet langer ontkend en verklaard over zijn betrokkenheid bij het strafbare feit. Hij lijkt te beseffen dat hij hulp nodig heeft om van zijn drugsverslaving af te komen. Het hof zal hiermee in het voordeel van de verdachte rekening houden en ook in aanmerking nemen dat de verdachte recent is veroordeeld voor een groot aantal soortgelijke feiten.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 maart 2017 is hij eerder veelvuldig onherroepelijk veroordeeld, in het bijzonder ter zake van vermogensdelicten, hetgeen het hof in zijn nadeel weegt.
Gelet op de door de verdediging naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden en de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht acht het hof, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. R.D. van Heffen en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van mr. L.J.M. Klop, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
14 april 2017.
Mr. S.M.M. Bordenga is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.De verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 31 maart 2017