In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 februari 2017 uitspraak gedaan in een herroepingsprocedure. De zaak betreft een herroeping van een eerder arrest van 12 april 2011, waarin de appellant, [appellant] c.s., de curator beschuldigt van onrechtmatig handelen. De appellant stelt dat de curator de schuldeisers niet naar behoren heeft opgeroepen en dat er sprake is van bedrog. Het hof heeft eerder op 16 februari 2016 een tussenarrest uitgesproken, waarin het de ontvankelijkheid van het verzoek tot herroeping heeft vastgesteld. In de huidige procedure heeft de appellant nieuwe bewijsstukken ingediend en verzocht om getuigenverhoor, maar het hof heeft geoordeeld dat de bezwaren van de curator tegen de eiswijziging gegrond zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant c.s. niet heeft aangetoond dat de curator onrechtmatig heeft gehandeld en dat de procedure niet geschikt is voor het vaststellen van de geldigheid van het proces-verbaal. Het hof heeft de vordering tot herroeping afgewezen en de appellant c.s. in de kosten van het geding verwezen. De uitspraak benadrukt de rol van de curator en de vereisten voor herroeping onder de Faillissementswet.