ECLI:NL:GHAMS:2017:3607

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 september 2017
Publicatiedatum
8 september 2017
Zaaknummer
23-000704-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verkoop en bezit van cocaïne en vuurwapen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 21 februari 2017. De verdachte, geboren in 1986 en thans gedetineerd, was aangeklaagd voor meerdere feiten, waaronder de verkoop en het bezit van cocaïne en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De tenlastelegging omvatte onder andere dat de verdachte in de periode van 31 oktober 2014 tot en met 31 oktober 2016 in Purmerend opzettelijk cocaïne heeft verkocht en dat hij een Walther P22 vuurwapen in zijn bezit had. Tijdens de zitting in hoger beroep op 25 augustus 2017 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de verkoop van cocaïne, onderbouwd door getuigenverklaringen en de vondst van cocaïne in de woning van de verdachte. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen. De op te leggen straf is gegrond op de Opiumwet en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000704-17
datum uitspraak: 8 september 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 21 februari 2017 in de strafzaak onder parketnummer
15-800461-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
adres: [adres 1] ,
thans gedetineerd in [detentie] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
25 augustus 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 31 oktober 2014 tot en met 31 oktober 2016 te Purmerend meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2:
hij in of omstreeks de periode van 31 oktober 2013 tot en met 31 oktober 2016 te Purmerend een vuurwapen van categorie III, te weten een Walther P22 (inclusief een aantal patronen), voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen.
3:
hij op of omstreeks 31 oktober 2016 te Purmerend opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een (deels) andere bewezenverklaring komt.

Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie

Het verweer van de raadsman dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte wordt verworpen, nu de daaraan ten grondslag gelegde enkele omstandigheid dat de verdachte na te zijn verhoord is heengezonden bepaald onvoldoende is om daaraan het redelijke vertrouwen te kunnen ontlenen dat hij niet zou worden vervolgd.
Het verweer wordt verworpen.

Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde

Anders dan de raadsman in hoger beroep heeft gesteld, is het hof van oordeel dat het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte in de ten laste gelegde periode cocaïne heeft verkocht. Getuigen hebben verklaard dat de cocaïne werd verkocht door een persoon met de (bij)naam [naam] vanuit zijn woning op het adres [adres 2] , zijnde het adres van de verdachte.
Volgens de getuigen woonde [naam] op dat adres samen met zijn vrouw en kind. Getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2] hebben verklaard dat [naam] de cocaïne in de badkamer van zijn woning bewaarde.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep genoemde gezinssamenstelling bevestigd en voorts verklaard dat in de woning [adres 2] geen andere persoon met de naam [naam] woonde of verbleef. De verklaringen van de getuigen vinden voorts steun in het feit dat bij de doorzoeking op
31 oktober 2016 in de badkamer van verdachtes woning cocaïne is aangetroffen. Voorts is de bankpas van de getuige [getuige 3] in de woning gevonden, waarvoor deze getuige een aannemelijke verklaring heeft gegeven. Het hof acht daarnaast de herkenning van de foto van de verdachte door de getuige [getuige 1] redengevend voor het bewijs, nu in het betreffende proces-verbaal op ambtseed is geverbaliseerd dat de foto van de verdachte aan [getuige 1] is getoond.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op meer tijdstippen in de periode van 31 oktober 2014 tot en met 31 oktober 2016 te Purmerend telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en/of verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
2:
hij in de periode van 31 oktober 2013 tot en met 31 oktober 2016 te Purmerend een vuurwapen van categorie III, te weten een Walther P22 inclusief een aantal patronen, voorhanden heeft gehad.
3:
hij op 31 oktober 2016 te Purmerend opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van cocaïne en de handel daarin. Cocaïne is een voor de volksgezondheid schadelijke stof. De verspreiding van en handel in dergelijke harddrugs gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen.
De verdachte heeft daarnaast een vuurwapen en munitie voorhanden gehad. Dit is een ernstig feit dat een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengt, en ernstig inbreuk maakt op de rechtsorde.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 augustus 2017 is hij eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Gelet op de ernst van de feiten is het hof van oordeel dat niet met een andere dan een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur kan worden volstaan. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken en dan met name in diens medische situatie vindt het hof evenwel aanleiding te komen tot de oplegging van een lagere gevangenisstraf dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. S. Bek, in tegenwoordigheid van
mr. P.M. Huizenga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
8 september 2017.
=========================================================================
[…]

[…]