In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van de invoer van een materiaal bevattende cocaïne op 18 november 2016 te Schiphol. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd verweten dat hij samen met een ander opzettelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland had gebracht. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en zijn broer, die op dezelfde vlucht zat als de persoon in wiens koffer de cocaïne was aangetroffen, tegen elkaar afgewogen. De verdachte had verklaard niet op de hoogte te zijn van de aanwezigheid van de verdovende middelen, maar het hof achtte deze verklaring ongeloofwaardig. Het hof oordeelde dat de verdachte wist van de cocaïne in de koffer en dat zijn rol als afhaler van de persoon die de drugs invoerde, voldoende was voor het bewijs van medeplegen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, en het hof weegt daarbij de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte mee. De op te leggen straf is gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.