3.5De
grieven 3 tot en met 7bestrijden het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] de dringende noodzaak van het eigen gebruik niet aannemelijk heeft gemaakt, en de gronden waarop dat oordeel berust. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.5.1[appellant] stelt dat hij het gehuurde dringend nodig heeft om daarin samen met zijn dochters [B] en [C] een restaurant te gaan exploiteren. [B] exploiteert op dit moment samen met haar tweelingzus [A] het restaurant “ [Y] ”, maar dat restaurant is met 54 zitplaatsen eigenlijk te klein om twee ondernemers een goed ondernemersinkomen te bieden. [C] , die evenals haar beide zusters een horecaopleiding heeft genoten, is op dit moment in loondienst werkzaam en heeft de ambitie om ook ondernemer te worden en zo tevens een hoger inkomen te behalen. [appellant] en zijn dochters willen in het gehuurde een grootschalig restaurant vestigen, van aanvankelijk 120 zitplaatsen en na uitbreiding 220 zitplaatsen, dat zich zowel richt op de werknemers en de bezoekers van de nabij gevestigde bedrijven (met name voor de lunch) als op de lokale bevolking in de regio (met name voor het diner). De ligging, vrijwel direct aan de afslag van de A9, met ruim voldoende parkeergelegenheid, is daarvoor zeer geschikt, aldus [appellant] . Het gezin [appellant] heeft zijn wortels in [plaats 1] en kan bij de exploitatie van het nieuwe restaurant dus gebruik maken van bestaande contacten ter plaatse. Het in het gehuurde te vestigen restaurant heeft als formule dat alle gangen (voor-, hoofd- en nagerecht) een vaste prijs hebben. [appellant] en zijn dochters willen zich richten op het lagere en middensegment, maar wel met een luxe uitstraling. Het door [appellant] overgelegde businessplan bevat een prognose van afgerond € 184.000,= nettowinst commercieel voor de uitbreiding (boekjaar 2019) en € 299.000,= daarna (boekjaar 2021).
3.5.2[geïntimeerden] heeft het realiteitsgehalte van het businessplan en de daarin opgenomen prognose in twijfel getrokken. Hij voert aan dat het plan niet meer is dan een “standaard praatje” en dat in de prognose geen rekening is gehouden met het feit dat flink zal moeten worden geïnvesteerd, omdat de totale inrichting van het restaurant door [geïntimeerden] bij het einde van de huurovereenkomsten zal worden meegenomen. Verder zijn in het plan de personeelskosten en de inkoopkosten (veel) te laag geraamd.
3.5.3Het hof verwerpt deze argumenten. Het is voldoende duidelijk wat voor soort restaurant vader en dochters [appellant] in het gehuurde willen gaan exploiteren. Ter zitting in hoger beroep is namens [appellant] voorgerekend dat in het businessplan wel rekening is gehouden met de kosten van de nieuw aan te schaffen restaurantinrichting en dat daarvoor in feite per jaar meer wordt gereserveerd dan [geïntimeerden] zelf gemiddeld door de jaren heen heeft gedaan. De enkele betwisting van de juistheid van de door [appellant] in het plan genoemde getallen voor personeelskosten en inkoop is onvoldoende voor de conclusie dat dat plan niet realistisch is.
3.5.4Het verweer van [geïntimeerden] berust verder in hoge mate op de stelling dat [appellant] niet werkelijk de bedoeling heeft het gehuurde duurzaam in gebruik te nemen (samen met zijn dochters), maar de opzegging gebruikt om [geïntimeerden] onder druk te zetten met betrekking tot het verzoek om huurprijsaanpassing (lees: -verlaging). [geïntimeerden] wijst in dit verband op het korte tijdsverloop tussen het verzoek een deskundige te benoemen op grond van artikel 7:304 BW en de opzegging en het feit dat huurovereenkomst II (die betrekking heeft op een los erbij gehuurde zaal) zonder enige zin al tegen december 2016 is opgezegd. Hij biedt bewijs aan van zijn stelling dat [appellant] na het vonnis in eerste aanleg heeft aangeboden de onderhavige procedure in te trekken als de huurprijs in onderling overleg zou worden verhoogd.
3.5.5Ook als juist zou zijn dat de verwachte verlaging van de huurprijs voor [appellant] aanleiding was om over een andere bestemming van het gehuurde te gaan nadenken, wat [appellant] heeft betwist, betekent dat nog niet dat de vervolgens ontwikkelde plannen niet serieus zijn gemeend. Een (forse) verlaging van de ontvangen huur maakt dat alternatief immers aanstonds aantrekkelijker, afgezet tegen de situatie van voortzetting van de bestaande huurovereenkomsten. Voor [appellant] is de beslissing om zelf met zijn dochters een restaurant in het gehuurde te beginnen immers in ieder geval ten dele ook het product van economische afwegingen. Het in dit verband gedane bewijsaanbod wordt daarom als niet ter zake dienend gepasseerd. Op grond van hetgeen in de processtukken door [appellant] en ter zitting in hoger beroep door hem en zijn dochters naar voren is gebracht over de plannen is het hof voldoende overtuigd geraakt van het serieuze karakter daarvan. Daaraan doet niet af dat inderdaad niet goed valt in te zien waarom huurovereenkomst II al tegen december 2016 is opgezegd.
3.5.6Dat [appellant] plannen heeft met het gehuurde, wil nog niet zeggen dat hij het gehuurde voor die plannen ook nodig heeft. [geïntimeerden] wijst erop dat [appellant] acht horecapanden in eigendom heeft in [plaats 1] , [plaats 2] , [plaats 3] , [plaats 4] en [plaats 5] , terwijl de oudste twee dochters hangende de procedure in eerste aanleg een pand in [plaats 6] hebben gekocht, dat zij willen ombouwen tot tapasrestaurant. Niet valt in te zien, aldus [geïntimeerden] , waarom niet een van deze panden kan worden gebruikt om het beoogde restaurant in te beginnen, dan wel, als er toch een pand wordt gekocht, niet een geschikt pand in de buurt kan worden gekocht om daarvoor te gebruiken.
3.5.7Het gehuurde heeft een groot oppervlak, beschikt over een ruim terras en is gelegen aan de afslag van een snelweg, met ruime parkeergelegenheid in de buurt. [appellant] heeft uiteengezet dat deze eigenschappen het gehuurde bij uitstek geschikt maken als vestigingsplaats voor het nieuwe grootschalige restaurant van hem en zijn twee dochters. Hij heeft met stukken geadstrueerd dat vergelijkbare bedrijfsruimte in de buurt niet beschikbaar is. De horecaruimtes in zijn eigen vastgoedportefeuille zijn veel kleiner, net als het pand in [plaats 6] dat [A] en [B] als belegging hebben gekocht. [geïntimeerden] heeft een en ander niet voldoende gemotiveerd betwist. Het hof acht het voorts een gerechtvaardigde wens dat de nieuwe bedrijfsruimte enigszins is gelegen in de buurt van [plaats 1] , waar het gezin is geworteld. Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat [appellant] het gehuurde voor zijn plannen daadwerkelijk nodig heeft.
3.5.8Daarmee komt het hof toe aan de vraag of [appellant] het gehuurde ook
dringendnodig heeft. [geïntimeerden] voert in dit verband aan dat het feit dat de wil bestaat om het gehuurde zelf in gebruik te nemen nog niet met zich brengt dat daartoe enige noodzaak bestaat. Hij betwist dat [appellant] bij die ingebruikneming een wezenlijk belang heeft, mede gelet op het feit dat hij andere horecapanden bezit waarin zijn dochters desgewenst een eigen zaak kunnen beginnen. [geïntimeerden] wijst erop dat de dochters op dit moment allemaal een inkomen hebben, terwijl ook [appellant] voor zijn levensonderhoud niet afhankelijk is van het beoogde nieuwe restaurant.
3.5.9[appellant] wil zijn dochter [C] , die ook een horecaopleiding heeft genoten, maar nu als enige nog in loondienst werkzaam is, de kans geven om samen met haar reeds ervaren zus [B] een restaurant te gaan uitbaten. Om aan twee ondernemers een interessant inkomen te kunnen bieden moet het restaurant een zekere omvang hebben. Het gehuurde biedt die mogelijkheid. Een beroep op dringend eigen gebruik is niet alleen mogelijk als de verhuurder en/of het kind aan wie hij het gehuurde in gebruik wenst te geven, in zijn maatschappelijk voortbestaan wordt bedreigd. In zoverre is het niet relevant dat de drie zussen in de huidige situatie al in hun levensonderhoud kunnen voorzien en dat dat ook geldt voor [appellant] zelf. Waar het om gaat is dat [B] en [C] ambities hebben die zij zonder dat zij de beschikking krijgen over het gehuurde, moeilijk kunnen realiseren. Als vader mag [appellant] zich dat belang aantrekken als (ware het) zijn eigen belang. De slotsom is dan ook dat [appellant] het gehuurde voor zijn plannen dringend nodig heeft.
3.5.10Nu hiervoor is vastgesteld dat [appellant] het gehuurde dringend nodig heeft om het tezamen met zijn dochters zelf te gebruiken, komt het hof niet toe aan een afweging van de belangen van [appellant] bij beëindiging van de huurovereenkomst tegen de belangen van [geïntimeerden] bij voortzetting daarvan. Dit betekent dat de
grieven 8 tot en met 11, die daarop betrekking hebben, niet hoeven te worden behandeld. Wel kan het hof toetsen of, zoals [geïntimeerden] tevens heeft aangevoerd, het beroep van [appellant] op dringend eigen gebruik, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, dan wel misbruik van bevoegdheid oplevert. [geïntimeerden] heeft in dit verband gesteld dat hij heeft mogen verwachten dat de huurovereenkomst langer zou duren dan tot 2018, aangezien hij voor (de goodwill en de inventaris van) het restaurant in 2003 een aanzienlijke som heeft neergeteld, die pas in 2013 geheel was afbetaald, en vervolgens in 2010 bij het huren van de nieuw gebouwde zaal aanzienlijke inrichtingskosten heeft gemaakt en ook nadien investeringen heeft gedaan die nog niet zijn terugverdiend. Voorts betoogt hij dat hij sinds 2003 het restaurant heeft uitgebouwd van een matig lopend tot een zeer goed draaiend etablissement en financieel afhankelijk is van de inkomsten uit zijn restaurant.
3.5.11[geïntimeerden] heeft niet inzichtelijk gemaakt dat het door hem voor (de goodwill en de inventaris van) het restaurant betaalde bedrag zodanig hoog was, dat bij de aanvang van de exploitatie moest worden verwacht dat dat in vijftien jaar niet zou zijn terug te verdienen. Hetzelfde geldt, mutatis mutandis, voor de inrichtingskosten in 2010. Daarop strandt zijn argument dat hij op een langere duur van de huurovereenkomst heeft mogen vertrouwen. [geïntimeerden] heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat hij ook feitelijk niet in staat is geweest de door hem in 2003 en 2010 gedane investeringen terug te verdienen. Het verloren gaan van een opgebouwde zaak en financiële afhankelijkheid zijn, gegeven het in principe tijdelijke karakter van een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte, onvoldoende redenen om aan een verhuurder het recht te ontzeggen na verloop van zekere tijd weer de vrije beschikking te krijgen over zijn eigendom. Het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid en op misbruik van bevoegdheid wordt derhalve, bij gebrek aan voldoende (vaststaande) feiten die tot dergelijke conclusies kunnen leiden, verworpen. Dit betekent dat de grieven 3 tot en met 7 slagen en dat [appellant] de huurovereenkomsten in beginsel rechtsgeldig heeft opgezegd.