In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag op staande voet van een magazijnmedewerkster, hierna aangeduid als [appellante], door haar werkgever Brocacef B.V. Het ontslag vond plaats op 24 maart 2015, nadat de werkgever had vastgesteld dat [appellante] zich schuldig had gemaakt aan verduistering van cosmeticaproducten van het merk Vichy. De kantonrechter had eerder in eerste aanleg het ontslag op staande voet bevestigd, wat [appellante] in hoger beroep aanvecht.
De feiten zijn als volgt: [appellante] was sinds 1 maart 2011 in dienst bij Brocacef en had daarvoor als uitzendkracht gewerkt. Op de dag van het ontslag werd zij gefilmd terwijl zij Vichy-producten in haar privéschort stopte, wat niet overeenkwam met de order die zij aan het verzamelen was. Na het ontslag heeft Brocacef aangifte gedaan van diefstal en is [appellante] door de Politierechter veroordeeld voor verduistering. In hoger beroep heeft [appellante] vijf grieven ingediend, waaronder de stelling dat het ontslag nietig was omdat er geen dringende reden was.
Het hof oordeelde dat de kantonrechter terecht had vastgesteld dat [appellante] zich schuldig had gemaakt aan verduistering. Het hof concludeerde dat Brocacef op goede gronden het ontslag op staande voet had verleend, en dat de grieven van [appellante] niet tot vernietiging van het vonnis konden leiden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellante] in de kosten van de procedure in hoger beroep.