ECLI:NL:GHAMS:2017:3488

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2017
Publicatiedatum
1 september 2017
Zaaknummer
200.217.559/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling kinderen; afwijzing verzoek tot verlenging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee kinderen, geboren uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de moeder en de vader. De moeder had in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 15 maart 2017, waarin de ondertoezichtstelling was verlengd tot 10 december 2017. De moeder verzocht om beëindiging van de ondertoezichtstelling, terwijl de vader de beschikking wilde bekrachtigen. De kinderen stonden sinds 10 juni 2015 onder toezicht van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA), die op dat moment was vervangen door het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (LJR).

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 juli 2017 werd duidelijk dat de moeder van mening was dat er geen ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen was en dat de zorgregeling met de vader goed verliep. JBRA had sinds juli 2016 geen contact meer gehad met de ouders of de kinderen, wat de moeder aanhaalde als een reden om de ondertoezichtstelling te beëindigen. De vader daarentegen stelde dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was om de omgang met de kinderen veilig te stellen, vooral gezien de lopende procedure over de zorgregeling.

Het hof oordeelde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet meer aanwezig waren. Er waren geen recente zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en de voorlopige zorgregeling werd nageleefd. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling af. De beslissing benadrukte dat de communicatie tussen de ouders zorgelijk was, maar niet voldoende om een ingrijpende maatregel als ondertoezichtstelling te rechtvaardigen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.217.559/01
zaaknummer rechtbank: C/13/617110/JE RK 16-1228 en C/13/617692/16-1271
beschikking van de meervoudige kamer van 29 augustus 2017 inzake
[Y],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.E. de Wijn te Hoofddorp,
en
Jeugdbescherming Regio Amsterdam
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: JBRA.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [X] (hierna te noemen: de vader);
- [A] ;
- [B] ;
- Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (hierna te noemen: LJR).
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Amsterdam
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 15 maart 2017, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 15 juni 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 15 maart 2017.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 juli 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. De Wijn voornoemd;
- LJR, vertegenwoordigd door de waarnemend gezinsvoogd
- de vader, bijgestaan door mr. D. Coskun, advocaat te Arnhem;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw F.L.M. Huizinga.
JBRA is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit het (inmiddels door echtscheiding ontbonden) huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
- [A] (hierna te noemen: [kind a] ), [in] 2006, te Amsterdam;
- [B] (hierna te noemen: [kind b] ), [in] 2008, te Amsterdam,
(hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen verblijven bij de moeder.
3.2
De kinderen staan sinds 10 juni 2015 onder toezicht van JBRA. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 16 maart 2017.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2015 is als voorlopige zorgregeling bepaald dat de kinderen tweewekelijks op zaterdag of zondag omgang met hun vader hebben gedurende drie uren in het bijzijn van de broer van de vader.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd met ingang van 15 maart 2017 tot 10 december 2017. Voorts is de gecertificeerde instelling (hierna: GI) Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA) gevestigd te Amsterdam, vervangen door de GI Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (LJR), gevestigd te Alkmaar.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te besluiten tot beëindiging van de ondertoezichtstelling van de kinderen.
4.3
De vader verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 260, eerste lid, in verband met artikel 255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder is van mening dat er bij de kinderen geen sprake is van een ontwikkelingsbedreiging. Ze stelt dat er geen kindsignalen zijn, er geen hulpverlening nodig is en de kinderen opgroeien in een veilige, hygiënische en liefdevolle omgeving. De zorgregeling tussen de vader en de kinderen verloopt redelijk tot goed. JBRA heeft sinds juli 2016 geen contact meer gehad met de ouders, de kinderen of de school van de kinderen. Ten aanzien van de verstandhouding tussen de ouders is sinds het begin van de ondertoezichtstelling geen progressie bereikt, temeer omdat JBRA volgens de moeder systematisch haar zorgen omtrent de achterliggende problematiek van de vader heeft veronachtzaamd.
Ten aanzien van de beslissing van de kinderrechter tot het vervangen van JBRA door LJR stelt de moeder dat LJR zich nog niet bij ouders heeft gemeld of heeft geïnformeerd naar de leefsituatie van de kinderen. De moeder verzet zich overigens tegen de vervanging van JBRA door LJR.
5.3
LJR heeft ter zitting geen standpunt ingenomen ten aanzien van de verlenging van de ondertoezichtstelling omdat zij nog niet inhoudelijk betrokken is bij de zaak. JBRA heeft de zaak per 15 maart 2017 overgedragen aan LJR. De zaak staat bij LJR op de wachtlijst, wat inhoudt dat er nog geen vaste gezinsvoogd gekoppeld is aan de zaak en er tot die tijd alleen actie wordt ondernomen in geval van een zorgmelding.
5.4
De vader heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling terecht heeft verlengd, aangezien de moeder niet meewerkt met de hulpverlening. Er loopt momenteel ook een procedure over de zorgregeling en het lijkt de vader niet wenselijk om de ondertoezichtstelling te beëindigen alvorens voornoemde procedure is afgerond, temeer omdat in die procedure een psychologisch onderzoek (hierna: PO) is gelast, welk PO onder meer duidelijkheid kan verschaffen over hoe het met de kinderen gaat. De vader ziet de ondertoezichtstelling als het enige middel om de omgang veilig te stellen en uit te breiden.
Ten aanzien van de vervanging van JBRA door LJR heeft de vader gepersisteerd bij zijn in eerste aanleg ingenomen standpunt dat JBRA aan kan blijven als GI.
5.5
De raad heeft zich ter zitting van het geven van een advies onthouden omdat uit de verslaglegging van JBRA volgens de raad niet duidelijk wordt hoe het met de kinderen gaat. De raad merkt op dat de uitkomst van het PO in de procedure inzake de zorgregeling mogelijk meer informatie geeft over de kinderen.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Sinds het uiteengaan van ouders in 2009 zijn zij in een strijd verwikkeld en procederen zij over de zorgregeling. Ouders diskwalificeren elkaar en de strijd heeft zich in de loop der jaren verhard. Het lukt ouders tot op heden niet om op positieve wijze en in het belang van de kinderen met elkaar te communiceren. De kinderen zijn onder toezicht gesteld in juni 2015 omdat er sprake was van een ontwikkelingsbedreiging. Er waren zorgen vanuit school over de emotionele ontwikkeling van de kinderen en [kind a] liet stil en teruggetrokken gedrag zien. Daarnaast waren er zorgen over de omgang tussen de vader en de kinderen, die enige tijd niet plaats heeft gevonden. JBRA heeft in het kader van de ondertoezichtstelling de vechtscheidingsmodule ingezet en was voornemens om ‘Kinderen uit de Knel’ te starten, maar dit is uiteindelijk niet van de grond gekomen omdat de moeder – ondanks een schriftelijke aanwijzing – heeft geweigerd hieraan mee te werken.
Ter zitting is gebleken dat er sinds juli 2016 geen contact meer is geweest tussen de gezinsvoogd van JBRA en de ouders, de kinderen of de school van de kinderen. Na de bestreden beschikking is de zaak overgedragen aan LJR, de huidige GI. Ter zitting is door LJR aangegeven dat de zaak op de wachtlijst staat, wat inhoudt dat er nog geen gezinsvoogd gekoppeld is aan de zaak en er derhalve nog geen inhoudelijke betrokkenheid is. Ten aanzien van wachtlijstzaken neemt LJR alleen tussentijds actie in geval van een nieuwe zorgmelding. Van een nieuwe zorgmelding is echter niet gebleken.
Uit de inhoud van het verzoekschrift verlenging ondertoezichtstelling van JBRA van 14 oktober 2016 komt naar het oordeel van het hof onvoldoende naar voren waaruit de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen zou bestaan. In het verzoekschrift wordt vermeld dat de kinderen geen kindsignalen laten zien. Het JeugdRiagg heeft aan JBRA meegedeeld geen aanleiding voor behandeling van de kinderen te zien. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep zijn evenmin zorgen omtrent de ontwikkeling van de kinderen naar voren gekomen. De voorlopige zorgregeling tussen de vader en de kinderen zoals die is bepaald bij beschikking van 10 juni 2015 wordt nageleefd en verloopt goed, mede dankzij bemiddeling van de broer van de vader. In deze omstandigheden is de opmerking in het verzoekschrift dat de kinderen in een loyaliteitsconflict verkeren, onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een ernstige bedreiging van hun ontwikkeling.
Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat de grond voor de ondertoezichtstelling, te weten de ernstige ontwikkelingsbedreiging, zowel ten tijde van de bestreden beschikking van
15 maart 2017 als thans, niet aanwezig was c.q. is. Het hof overweegt daarbij dat gebleken is dat er in de communicatie tussen ouders geen verbetering is opgetreden sinds het begin van de ondertoezichtstelling, hetgeen weliswaar zorgelijk is, maar onvoldoende grondslag vormt voor het verlengen van een zodanig ingrijpende maatregel als een ondertoezichtstelling.
Het hof heeft ter zitting vernomen dat er in het kader van de nog lopende procedure met betrekking tot de zorgregeling een PO is gelast. Het verslag van dit PO maakt geen onderdeel uit van de stukken in de onderhavige procedure en het hof heeft hiervan derhalve geen kennis kunnen nemen. Het hof wenst echter te benadrukken dat de beslissing in de onderhavige procedure er niet aan in de weg hoeft te staan dat de informatie uit het PO in de procedure met betrekking tot de zorgregeling de raad aanleiding kan geven tot het (opnieuw) doen van een onderzoek naar een beschermingsmaatregel.
5.7
Gelet op het hiervoor overwogene behoeven de overige grieven geen bespreking.
5.8
Op grond van het voorgaande, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw recht doende:
wijst af het inleidend verzoek van JBRA tot verlenging van de ondertoezichtstelling;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. A. van Haeringen en
mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier, en is op 29 augustus 2017 in het openbaar uitgesproken.