3.4.Bij de beoordeling van de grieven van de vrouw gelden voor het hof navolgende uitgangspunten met de daaraan verbonden conclusies:
- de man is gehouden zijn toezegging van 1 juli 2014 dat hij voor de duur van de voorlopige voorzieningen de lasten van de echtelijke woning aan [adres] zou blijven voldoen, na te komen, ook na mei 2015. Nu de voorlopige voorzieningen hun kracht hebben verloren op 23 november 2015 komt voor rekening van de man vanaf juni 2015 tot 23 november 2015 een bedrag van € 1.084,- per maand;
- het vonnis van 19 november 2015 is op 2 december 2015 aan de man betekend zodat de man vanaf 4 december 2015 bij niet betaling van de daarin genoemde veroordelingen dwangsommen aan de vrouw verbeurde;
- de vrouw heeft betaling door de man op grond van het vonnis van 19 november 2015 niet afgewacht, maar heeft in december 2015 de achterstand in de hypotheekrente en premies levensverzekering betaald en is daarmee door blijven gaan tot heden;
- voor zover de vrouw de betaling in december 2015 aan Delta Lloyd heeft gedaan ná 4 december 2015 is de man een dwangsom van € 500,- per dag verschuldigd aan de vrouw vanaf 4 december 2015 tot de dag van de betaling door de vrouw aan Delta Lloyd;
- vanaf de dag dat de vrouw de achterstand in de hypotheekrente en premies levensverzekering heeft voldaan uit eigen middelen is zij niet meer gerechtigd om dwangsommen bij de man te incasseren op grond van het vonnis van 19 november 2015. De vrouw heeft voor het bedrag dat de man vanaf juni 2015 tot 23 november 2015 moest betalen maar dat niet heeft gedaan, wel regres op de man. Dat regres heeft zij echter niet op grond van het kortgedingvonnis van 19 november 2015 maar op grond van het bepaalde in artikel 6:10 Burgerlijk Wetboek. Aan deze regresvordering van de vrouw op grond van voornoemd artikel is geen dwangsom verbonden. De vrouw heeft derhalve ten onrechte dwangsommen bij de man geïncasseerd;
- de man is vanaf de beschikking voorlopige voorzieningen tot 23 november 2015 een bedrag aan kinderalimentatie aan de vrouw verschuldigd van € 177,- per kind per maand;
- vanaf 23 november 2015 is de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen verschuldigd van € 171,- per kind per maand, exclusief indexering, met dien verstande dat de man geen bijdrage meer is verschuldigd aan de vrouw voor [kind b] vanaf het moment dat [kind b] bij de man is gaan wonen;
- de man is vanaf 23 november 2015 aan de vrouw een bijdrage in haar levensonderhoud verschuldigd van € 335,- per maand, exclusief indexering;
- vanaf het moment dat de man partneralimentatie aan de vrouw is verschuldigd, is hij niet meer verplicht bij te dragen in de kosten van de echtelijke woning nu het hof in de beschikking van 24 april 2016 uitdrukkelijk heeft overwogen dat deze lasten niet zijn meegewogen bij de bepaling van het bedrag dat de man aan partneralimentatie moet betalen. Zou het hof dat wel hebben gedaan en als uitgangspunt hebben genomen dat de man de helft van de woonlasten vanaf 23 november 2015 betaalde, dan zou de man geen draagkracht hebben gehad om een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te betalen.