ECLI:NL:GHAMS:2017:3475

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2017
Publicatiedatum
1 september 2017
Zaaknummer
200.200.062/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinderalimentatie en draagkracht in echtscheidingszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie na een echtscheiding. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg een bijdrage van € 25,- per kind per maand toegewezen gekregen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun twee minderjarige kinderen. De vrouw verzocht het hof om deze bijdrage te verhogen naar € 125,- per kind per maand, terwijl de man, verweerder in hoger beroep, de bestreden beschikking wilde bekrachtigen. De vrouw stelde dat de man meer draagkracht had dan door de rechtbank was vastgesteld, en dat hij een hogere bijdrage kon betalen, mede gezien de huwelijkse schulden die hij had. De man verweerde zich door te stellen dat hij al aanzienlijke schulden had en dat de rechtbank de bijdrage terecht had vastgesteld op € 25,- per kind per maand. Het hof heeft de financiële situatie van beide partijen zorgvuldig bekeken, inclusief de huwelijkse schulden en de bijstandsuitkering van de vrouw. Het hof concludeerde dat de man, rekening houdend met zijn netto besteedbaar inkomen en de lasten die hij had, in redelijkheid geen hogere bijdrage kon betalen dan € 75,- per kind per maand. De eerdere beschikking werd vernietigd en de man werd verplicht om deze nieuwe bijdrage te betalen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.200.062/ 01
zaaknummer rechtbank: C/13/583851 / FA RK 15-2101 (HH/ML)
beschikking van de meervoudige kamer van 29 augustus 2017 inzake
[de vrouw],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.G.E. de Vries te Diemen,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. F. Engelbertink te Amsterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[A] ,
eveneens wonende op een geheim adres,
verder te noemen: [kind a] .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar beschikking van de rechtbank Amsterdam van 29 juni 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 29 september 2016 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 juni 2016.
2.2
De man heeft op 12 december 2016 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij journaalbericht van 3 mei 2017, ontvangen op 4 mei 2017, heeft de man een nader stuk (bijlage 10) ingediend.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 8 mei 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ook [kind a] is verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de man en de vrouw zijn, voor zover hier van belang, geboren
[kind a][in] 1998 en
[B](hierna: [kind b] ) [in] 2006, verder tezamen te noemen: de kinderen. Het huwelijk van de man en de vrouw is op 1 februari 2016 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 23 december 2015 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
3.3
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
De man is geboren [in] 1969.
Hij is werkzaam in loondienst bij [de gemeente] en had in 2016 een bruto maandloon van € 2.452,- exclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering. De man ontvangt een maandelijkse toeslag van € 289,-.
3.4
Ten aanzien van
de vrouwis het volgende gebleken.
De vrouw is geboren [in] 1972. [kind a] en [kind b] verblijven bij haar.
De vrouw heeft vanaf 20 juli 2014 recht op een bijstandsuitkering.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op verzoek van de vrouw de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind a] en [kind b] (hierna ook: kinderalimentatie) bepaald op € 25,- per kind per maand.
4.2
De vrouw verzoekt het hof, met vernietiging van de bestreden beschikking, haar inleidend verzoek ter vaststelling van een bijdrage in het levensonderhoud van de beide minderjarige kinderen van € 125,- per kind per maand, toe te wijzen, althans de bijdrage voor voornoemde minderjarigen te bepalen op een zodanig bedrag als het hof in goede justitie vermeent te behoren.
Ter zitting heeft de vrouw verduidelijkt dat, voor zover het de kinderbijdrage ten behoeve van [kind a] betreft, het hoger beroep zich beperkt tot de periode van zijn minderjarigheid.
4.3
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de vrouw af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen. Partijen zijn alleen verdeeld over de draagkracht van de man.
5.2
De vrouw is van mening dat de man een hogere bijdrage kan voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen dan € 25,- per kind per maand. De vrouw heeft het financieel gezien zwaar, zij draagt de zorg voor de kinderen en lost eveneens af op de huwelijkse schuld van partijen. De schulden zijn, aldus de vrouw, bovendien ontstaan door toedoen van de man. De rechtbank heeft ten onrechte geen deugdelijk onderzoek gedaan naar de financiële mogelijkheden van de man om een bijdrage te leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, ondanks het verzoek van de vrouw hierom. De vrouw is van mening dat alsnog een adequate berekening van de draagkracht van de man dient te worden uitgevoerd, waarbij alle financiële aspecten dienen te worden meegewogen. Ter zitting heeft de vrouw nog aangevoerd dat het de man is, die schulden heeft gemaakt, maar dat zij het bestaan ervan niet ontkent.
5.3
De man verweert zich. Hij is van mening dat de rechtbank de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen terecht heeft vastgesteld op € 25,- per kind per maand. De man verzoekt het hof rekening te houden met de omvangrijke huwelijkse schuld van partijen en doet een beroep op de aanvaardbaarheidstoets. Niet in geschil is dat partijen in elk geval een huwelijkse schuld hebben van € 61.665,-. Dat blijkt uit een door de vrouw overgelegd overzicht. Hij stelt dat de werkelijke schuld van partijen nog hoger is en legt hiertoe een aantal stukken over. Nu de vrouw een bijstandsuitkering ontvangt, incasseren de schuldeisers voornamelijk bij de man. In 2015 en begin 2016 hebben diverse schuldeisers beslag gelegd op het loon van de man. Daarnaast ligt er een doorlopend beslag op het vakantiegeld en de dertiende maand van de man. Ook wordt van zijn loon zorgpremie geïncasseerd door het Zorginstituut. De man heeft met een aantal schuldeisers betalingsregelingen getroffen, te weten Famed, Syncasso en zijn raadsman. Partijen hebben voorts hoge schulden bij de Belastingdienst van in totaal ruim € 15.000,-. Er zijn tevens twee grote schulden bij de Comfort Card van € 9.108,- en van € 16.538,- Ook zijn er kleinere schulden bij Delta Comfort / Evides van € 751,- en bij de SVB van € 459,-. De man verwacht dat voor de schulden waarop hij niet aflost, te weten de schulden bij de Belastingdienst en bij de Comfort Card en de kleinere schulden, op korte termijn wederom loonbeslag zal worden gelegd. Verder levert hij ook zijn vakantiegeld en dertiende maand jaarlijks in voor schulden. De man blijft bij zijn standpunt dat hij, gezien de enorme huwelijkse schuld van partijen en het gegeven dat voornamelijk hij voor voldoening van deze schulden wordt aangesproken, onvoldoende draagkracht heeft om een hogere bijdrage te voldoen. Hij doet hiertoe ook een beroep op de aanvaardbaarheidstoets. Ten overvloede geeft de man aan dat, mocht er al een hogere bijdrage worden bepaald, dit voor de vrouw onder de streep niets zal uitmaken nu zij een bijstandsuitkering ontvangt en de gemeente dit bedrag dan van haar uitkering zal inhouden.
5.4
Het hof overweegt als volgt.
Het hof neemt bij de bepaling van de draagkracht van de man zijn netto besteedbaar inkomen tot uitgangspunt. Dit inkomen wordt vastgesteld door het bruto inkomen te verminderen met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn.
De draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de voor 2016 geldende formule 70% [NBI – (0,3 NBI + 890,-)], nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat hoger is dan € 1.550,- per maand. Deze benadering houdt in dat aan de zijde van de man het draagkrachtloos inkomen wordt vastgesteld op 30% van het netto besteedbaar inkomen ter zake van forfaitaire woonlasten vermeerderd met een bedrag van € 890,- aan overige lasten en dat van het bedrag, dat van het netto besteedbaar inkomen resteert na aftrek van dit draagkrachtloos inkomen, 70% beschikbaar is voor kinderalimentatie.
De man is alleenstaand. Bij het berekenen van het netto besteedbaar inkomen ten behoeve van het bepalen van de draagkracht houdt het hof rekening met de volgende heffingskortingen: algemene heffingskorting en arbeidskorting.
Op basis van de door de man overgelegde salarisspecificaties over 2016 stelt het hof het netto besteedbaar inkomen van de man in 2016 vast op € 2.273,- per maand. Berekend volgens de vermelde formule zou de draagkracht van de man dan uitkomen op € 490,- per maand.
5.5.
Ingevolge het bepaalde in paragraaf 7.2 van het rapport Alimentatienormen kan voor het bepalen van het netto besteedbaar inkomen van de alimentatieplichtige met extra lasten rekening worden gehouden door het draagkrachtloos inkomen daarmee te verhogen en aldus af te wijken van het onder 5.4 weergegeven rekenmodel.
Partijen hebben een huwelijkse schuld van in elk geval ruim € 60.000,- waarvoor, gezien zijn inkomen, voornamelijk de man wordt of zal worden aangesproken. Blijkens de door de man verstrekte overzichten lost hij af op de volgende schulden: aan Famed (schuld van € 785,-) viermaal € 20,- per maand, aan Syncasso (schuld van in totaal € 3.055,-) € 50,- + € 25,- per maand. De man heeft voor de schuld aan zijn raadsman van circa € 3.000,- een regeling getroffen, die inhoudt dat hij met € 50,- per maand aflost. Die laatste schuld betreft procedures tussen de man en de vrouw. Als uitgangspunt wordt met een dergelijke schuld geen rekening gehouden. Voor het overige gaat het om aflossingen van in totaal € 155,- per maand waarmee rekening moet worden gehouden. Indien het draagkrachtloos inkomen van de man (0,3 NBI + € 890,-) wordt verhoogd met bovengenoemde aflossingen van in totaal € 155,- zou krachtens voornoemde formule een draagkracht resteren van € 382,- per maand.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient bij het bepalen van de draagkracht rekening te worden gehouden met alle schulden van de onderhoudsplichtige, ook met schulden waarop niet wordt afgelost. In het onderhavige geval betreft het bovendien voor het overgrote deel huwelijkse schulden. Dat laatste betekent dat in het midden kan blijven door wiens toedoen die schulden zijn veroorzaakt. Indien het huwelijk zou zijn voortgezet, zouden die schulden immers ook de welstand van het gezin hebben gedrukt. Daar komt nog bij dat een deel van de schulden een belastingschuld betreft waarvan partijen zich niet kunnen bevrijden en die bij de invordering voorrang zal hebben boven andere schulden. Anderzijds is de omstandigheid dat de man op die schulden thans nog niet aflost ook weer niet zonder betekenis. Bovendien is van een aantal van deze schulden niet duidelijk of en in hoeverre de man zich op andere wijze daarvan kan bevrijden of had kunnen bevrijden. Met dit alles rekening houdend, is het hof van oordeel dat de man in redelijkheid geen draagkracht heeft om een hogere bijdrage dan € 75,- per kind per maand te betalen. Voor zover de man met een beroep op de aanvaardbaarheidstoets een lagere bijdrage bepleit, faalt zijn betoog. Gesteld noch gebleken is dat oplegging van deze bijdragen hem in een situatie brengt dat zijn besteedbaar inkomen feitelijk beneden 90% van de op hem toepasselijke bijstandsnorm zou dalen.

6.De slotsom

Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt dat de man € 75,- (vijfenzeventig euro) per kind per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, mr. T.M. Subelack, bijgestaan door mr. N. Groen als griffier, en is op 29 augustus 2017 in het openbaar uitgesproken.