ECLI:NL:GHAMS:2017:3474

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2017
Publicatiedatum
1 september 2017
Zaaknummer
200.192.729/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klachten tegen het handelen van de curator in het kader van ondercuratelestelling en de gevolgen voor huurtoeslag en WIA-uitkering

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, hebben appellanten [X] en [Y] hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, betreffende hun ondercuratelestelling en het handelen van de curator, [Z]. De appellanten, die een relatie hebben en samenwonen, waren onder curatele gesteld op verzoek van ACT/GGZ InGeest. De curator, die hen vertegenwoordigde, heeft in zijn hoedanigheid verschillende klachten van de appellanten ontvangen, waaronder klachten over het niet signaleren van onterecht ontvangen huurtoeslag en een WIA-toeslag. De rechtbank had enkele klachten gegrond verklaard, maar andere klachten afgewezen.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 3 maart 2017 hebben de appellanten hun bezwaren tegen de curator verder toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de curator niet adequaat heeft gehandeld in zijn zorgplicht, met name ten aanzien van de huurtoeslag en de WIA-uitkering van [appellante sub 1]. Het hof heeft geoordeeld dat de curator had moeten signaleren dat [appellante sub 1] ten onrechte een toeslag ontving, wat heeft geleid tot een vordering van het UWV. Het hof heeft de klachten van de appellanten deels gegrond verklaard en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere beoordeling van de schade die appellanten hebben geleden door het handelen van de curator. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, aangezien beide partijen gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 29 augustus 2017
Zaaknummer: 200.192.729 / 01
Zaaknummer eerste aanleg: 4035888 BZ VERZ 15-4027 MK 4891800 BZ VERZ 16-2482
CB nummers: 1340 en 1339
in de zaak in hoger beroep van:
[X] ,
wonende te [woonplaats] ,
en
[Y] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellanten in principaal hoger beroep,
geïntimeerden in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. B. Kochheim-Bossink te Aerdenhout,
tegen
[Z] verbonden aan Balans Casemanagement B.V, in zijn hoedanigheid van voormalig curator,
kantoorhoudend te Lelystad,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. F. van der Woude te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Appellanten en geïntimeerde worden hierna ook respectievelijk [appellante sub 1] , [appellant sub 2] en de curator genoemd.
1.2
Appellanten zijn op 9 juni 2016 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 11 maart 2016 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, sector kanton (hierna: de kantonrechter), met kenmerk 4035888 BZ VERZ 15-4027 MK en 4891800 BZ VERZ 16-2482.
1.3
De curator heeft op 31 augustus 2016 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4
Appellanten hebben op 13 oktober 2016 een verweerschrift in het hoger beroep van de curator ingediend.
1.5
Appellanten hebben op 18 november 2016, 22 november 2016 en 17 februari 2017 nadere stukken ingediend.
1.6
De curator heeft op 16 december 2016 nadere stukken ingediend.
1.7
De zaak is op 3 maart 2017 ter terechtzitting behandeld.
1.8
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- appellanten, bijgestaan door hun advocaat;
- de curator, bijgestaan door mr. T. Kerstholt, kantoorgenoot van mr. van der Woude.
1.9
De advocaat-generaal is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.1
Na de mondelinge behandeling zijn de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van appellanten:
- een V-formulier van 13 april 2017 inhoudende een verzoek tot uitstel voor reactie;
- een V-formulier van 4 mei 2017 inhoudende wederom een verzoek tot uitstel;
- een V-formulier van 17 mei 2017 inhoudende een reactie op door de curator overgelegde stukken, met daarbij een kopie van die stukken;
van de zijde van de curator:
- een brief van 29 mei 2017 inhoudende bezwaar tegen de reactie van appellanten van 17 mei 2017;
van de zijde van appellanten:
- een (fax)brief van 29 mei 2017 inhoudende een reactie op de brief van de curator van 29 mei 2017.

2.De feiten

2.1
Appellanten hebben een relatie met elkaar en wonen samen. Op verzoek van ACT/GGZ InGeest zijn appellanten bij beschikkingen van 21 december 2011 van de kantonrechter onder curatele gesteld, met benoeming van geïntimeerde als curator.
2.2
Bij beschikkingen van 17 december 2014 van de kantonrechter zijn de ondercuratelestellingen van appellanten opgeheven.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1
Bij de bestreden beschikking zijn de klachten van appellanten met betrekking tot hun huurtoeslag en het verzuim van de curator te signaleren dat [appellante sub 1] geruime tijd ten onrechte een toeslag op haar WIA-uitkering ontving, gegrond verklaard. De overige bezwaren van appellanten zijn ongegrond verklaard. Appellanten zijn in de gelegenheid gesteld stukken in te dienen ter vaststelling van de schade.
3.2
Appellanten verzoeken de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 3 december 2015 nietig te verklaren en de zaken terug te verwijzen naar de kantonrechter voor het opnieuw oproepen van appellanten, althans, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, zo nodig met verbetering of aanvulling van gronden, de klachten van appellanten omtrent de curator alsnog gegrond te verklaren, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist zal achten.
3.3
De curator verzoekt in principaal appel appellanten niet-ontvankelijk te verklaren in hun hoger beroep, althans de verzoeken van appellanten af te wijzen.
In incidenteel appel verzoekt hij, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de klacht van appellanten met betrekking tot hun huurtoeslag alsnog ongegrond te verklaren, met veroordeling van appellanten in de kosten van beide instanties.
3.4
Appellanten verzoeken in incidenteel appel – naar het hof begrijpt – het verzoek van de curator af te wijzen.

4.Beoordeling van het hoger beroep in principaal en incidenteel appel

4.1
Ter zitting in hoger beroep is afgesproken dat de curator nog de volgende stukken aan appellanten zou sturen:
-het mutatieoverzicht van de bankrekening van [appellante sub 1] ;
-de aangiften en aanslagen Inkomstenbelasting over de jaren 2012 tot en met 2014;
-het schuldenoverzicht bij aanvang van de curatele en de periodieke rekening en verantwoording;
-informatie over de storting van € 2.372,86 aan deurwaarderskantoor de Best & Partners;
-informatie over de storting van € 2.173,19 op 4 juli 2012 aan deurwaarderskantoor Snijder.
Vervolgens is afgesproken dat appellanten na ontvangst en bestudering van deze stukken zullen aangeven welke grieven zij willen handhaven.
4.2
Door de curator is vervolgens aan appellanten gestuurd (gedeeltelijk direct, via de laptop, tijdens de mondelinge behandeling):
-het mutatieoverzicht van de bankposten van [appellante sub 1] gedurende de curatele;
-de periodieke rekening en verantwoording met schuldenvermelding van [appellante sub 1] over de jaren 2012 tot en met 2014 en de eind rekening en verantwoording van 12 april 2015;
-het mutatieoverzicht van de bankposten van [appellant sub 2] over de periode 1 december 2011 tot en met 31 maart 2015;
-de periodieke rekening en verantwoording met schuldenvermelding van [appellant sub 2] over de jaren 2012 tot en met 2014;
-stukken aangaande het beslag onder UWV door deurwaarderskantoor De Best & partners;
-stukken aangaande deurwaarderskantoor Snijder in verband met de vordering College voor Zorgverzekeringen.
4.3
Appellanten hebben bij brief van 17 mei 2017 de door de curator gestuurde stukken in het geding gebracht. De beloofde aangiften en aanslagen Inkomstenbelasting zijn niet door de curator verstrekt. Volgens de brief van de curator van 29 mei 2017 kan hij deze stukken niet meer terugvinden in zijn (nieuwe) systeem en kan hij deze evenmin bij de Belastingdienst opvragen, omdat hij thans geen curator van appellanten meer is.
4.4
Het hof begrijpt, met de curator, dat appellanten alle eerdere grieven handhaven. Bij brief van 17 mei 2017 hebben appellanten 15 pagina's aan opmerkingen gemaakt over de door de curator toegestuurde stukken, daarbij nieuwe klachten geformuleerd tegen de curator en hun eerdere klachten nader toegelicht. De curator heeft daartegen bij brief van 29 mei 2017 bezwaar gemaakt. Zoals hiervoor vermeld, is afgesproken dat appellanten na ontvangst van de stukken zouden laten weten welke grieven zij handhaven. Appellanten hebben niet de gelegenheid gekregen nieuwe klachten aan te voeren, hetgeen ook in strijd met de eisen van een goede procesorde moet worden geacht mede gelet op de reeds uitvoerige toelichting op de grieven die zij reeds op 18 november 2016 en 17 februari 2017 in het geding hebben mogen brengen en de stand van de procedure. Voor zover appellanten nieuwe standpunten hebben ingenomen of eerder ingenomen standpunten nader hebben onderbouwd, laat het hof dit buiten beschouwing.
4.5
Het hof zal hierna ingaan op de grieven en de daarmee samenhangende klachten, voor zover deze voor het hof en de curator voldoende kenbaar zijn geworden en daarnaast voldoende geconcretiseerd en onderbouwd. Het is aan appellanten de klachten -binnen hun mogelijkheden- voldoende duidelijk en geconcretiseerd voor het voetlicht te brengen.
De grieven in principaal en incidenteel appel worden voorts zoveel mogelijk gezamenlijk en per deelonderwerp behandeld. Zij komen er in grote lijnen, naar het hof begrijpt en kort gezegd, op neer dat de curator zich volgens [appellant sub 2] en [appellante sub 1] onzorgvuldig heeft gedragen en dat zij daardoor schade hebben geleden. De kantonrechter heeft twee klachten (betreffende huurtoeslag en een verzuim een ten onrechte betaalde toeslag op de WIA-uitkering van [appellante sub 1] te signaleren) gegrond verklaard. Appellanten verzoeken hun overige aangevoerde klachten over de bewindvoering door de curator, alsmede enkele aanvullende klachten alsnog gegrond te verklaren en de curator verzoekt de door de kantonrechter betreffende de huurtoeslag gegrond verklaarde klacht, alsnog ongegrond te verklaren.
De kantonrechter heeft de zaak aangehouden voor de schadebepaling van de door haar gegrond verklaarde klachten. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat het hof, indien het tot gegrondverklaring van klachten komt, de zaak niet aan zich zal houden voor de eventuele schadebepaling maar deze in zoverre terug zal wijzen naar de kantonrechter. Deze kan dan, met inachtneming van hetgeen in hoger beroep omtrent de gegrondheid van de klachten is bepaald, de eventuele schade in zijn geheel afwikkelen.
4.6
Ter beoordeling aan het hof ligt voor of appellanten terecht klachten hebben aangevoerd over de wijze waarop de curator zijn werkzaamheden heeft uitgevoerd. In dat kader overweegt het hof dat de curator bij de uitoefening van zijn taken ten opzichte van de curandus de zorgvuldigheid in acht heeft te nemen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht.
4.7
In de eerste twee grieven hebben appellanten het verloop van de zitting in eerste aanleg aan de orde gesteld, meer in het bijzonder de afhandeling van hun zaak zonder dat zij daarbij aanwezig waren of verweer hebben kunnen voeren tegen hetgeen de curator ter zitting aanvoerde. Het hof stelt voorop dat de procedure in hoger beroep er mede toe dient eventuele omissies, begaan in eerste aanleg, te herstellen en partijen in de gelegenheid te stellen hun standpunt over het geschil kenbaar te maken. Appellanten hebben in hoger beroep ruimschoots de gelegenheid gekregen hun bezwaren en klachten naar voren te brengen en te reageren op de standpunten van de curator dienaangaande, hetgeen zij ook hebben gedaan. De eerste twee grieven in principaal appel falen derhalve.
4.8
De derde grief in principaal appel ziet (oorspronkelijk) op de overdracht van het dossier door de curator. In verband met deze grief heeft de curator zowel rechtstreeks ter zitting als na afloop daarvan de onder 4.2 vermelde stukken aan appellanten gezonden. De aangiften en aanslagen IB ontbreken. Het hof acht de verklaring waarom de aangiften IB niet meer kunnen worden toegezonden ontoereikend. Van een redelijk bekwaam en redelijk handelend curator mag worden verwacht dat hij een goede administratie bijhoudt en bij de overgang naar een nieuw geautomatiseerd systeem ervoor zorgt dat oude fiscale gegevens teruggevonden en verstrekt kunnen worden ter gelegenheid van de afsluiting van de curatele en de dan plaatshebbende overdracht van het dossier. Het had daarnaast op de weg van de curator gelegen om, nadat de belastingdienst hem blijkbaar had bericht dat hij niet meer de oude aangiften kon opvragen, samen met appellanten naar een oplossing te zoeken, mede gelet op het feit dat appellanten al in het hoger beroepschrift hebben verklaard zelf niet de stukken te kunnen opvragen. De klacht van appellanten slaagt in zoverre. Naar het oordeel van het hof beschikken appellanten voor het overige thans over alle stukken die zij redelijkerwijs kunnen wensen en in zoverre is de tekortschietende dossieroverdracht hersteld. De vraag of uit de ontvangen stukken verkeerde afschrijvingen, mutaties of andere onregelmatigheden volgen kan, indien nodig, in de schadestaatprocedure bij de kantonrechter worden beoordeeld. Dat geldt eveneens voor de stelling van appellanten dat zij, gelet op de late overdracht van het dossier, niet in staat zijn geweest tijdig bezwaar te maken en verzoeken te doen aan de Belastingdienst met het doel om de terugvorderingen over de periode van de curatelestelling ongedaan te maken.
4.9
De vierde grief in principaal appel ziet op de vraag wat er is gebeurd met de nabetaling van het UWV van € 10.937,- aan [appellant sub 2] op 3 februari 2012. Zowel in zijn onder 1.6 vermelde akte als ter zitting heeft de curator daartoe een toelichting verstrekt. Duidelijk is geworden dat met deze gelden leefgeld en vaste lasten zijn betaald, maar ook schulden aan Stichting Ymere (via deurwaarderskantoor De Best & Partners) en het College voor Zorgverzekeringen (via deurwaarderskantoor Snijder) - gedeeltelijk - zijn afbetaald. Zoals afgesproken, heeft de curator de betreffende stukken na de zitting aan appellanten verstrekt. Daarmee is - zoals appellanten ook erkennen - duidelijk geworden waarop de betalingen van € 2.372,86 en € 2.173,19 zien. Appellanten hebben geen belang meer bij de beoordeling van deze grief. Voor zover appellanten zich overigens - buiten het bestek van deze grief - op het standpunt (blijven) stellen dat de curator andere betalingen van deze nabetaling had moeten verrichten, volgt het hof hen daarin niet. Zij hebben onvoldoende aangegeven om welke reden aan andere schulden - en aan welke andere schulden - voorrang zou moeten worden verleend bij de aflossing en zij hebben evenmin voldoende geconcretiseerd wat thans nog de (nadelige) consequentie is van de keuze van de curator. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat de curator een zekere vrijheid heeft bij de besteding van de gelden.
4.1
De vijfde en zesde grief in principaal appel zien op kwesties met de Belastingdienst, waaronder de achterstallige te betalen inkomstenbelasting, de wel of niet (terechte) verstrekking van huur- en zorgtoeslag en de navorderingen van de Belastingdienst.
Het hof acht het van belang voor de overzichtelijkheid en inzicht in de zaak het volgende vast te stellen. Vast staat dat [appellante sub 1] in de periode van 20 mei 2010 tot en met 18 maart 2016 van het UWV een toeslag op haar WIA (voorheen WAO)-uitkering heeft ontvangen. Zij ontving deze toeslag omdat zij als samenwonend met [appellant sub 2] stond geregistreerd, maar haar uitkering onder het bestaansminimum (voor samenwonenden) lag. De toeslag vulde haar uitkering aan tot het bestaansminimum. In februari 2012 heeft [appellant sub 2] , met terugwerkende kracht tot 29 mei 2010, een eigen WIA-uitkering ontvangen. Dat leidde ertoe dat [appellante sub 1] vanaf dat moment (februari 2012) - en ook met terugwerkende kracht tot 29 mei 2010 - achteraf bezien geen recht had op de toeslag, omdat haar inkomen tezamen met dat van [appellant sub 2] boven het minimum lag. Het UWV is van deze omissie in maart 2016 (zelf) op de hoogte gekomen en heeft deze toen hersteld. Dat heeft ertoe geleid dat tegen [appellante sub 1] een vordering is ingesteld van € 21.653,52 wegens ten onrechte uitbetaalde toeslag over de periode 20 mei 2010 tot en met 18 maart 2016. In eerste aanleg heeft de curator aangegeven dat het op zijn weg had gelegen deze fout van het UWV eerder te ontdekken en het UWV ervan op de hoogte te stellen dat aan [appellante sub 1] ten onrechte een toeslag werd uitgekeerd. In zoverre is dan ook de door appellanten aangevoerde klacht tegen de curator gegrond verklaard. De curator heeft van dat oordeel van de kantonrechter geen hoger beroep ingesteld. Daarbij heeft de curator eveneens erkend dat, indien hij de (onterecht en/of terecht) verleende toeslagen eerder had ontdekt, dat eveneens bij de Belastingdienst bekend zou zijn geworden/gemaakt. Onomstreden is dat indien de juiste gegevens eerder bij de Belastingdienst bekend waren geweest, de huur- en zorgtoeslag eerder op juiste wijze waren berekend en toegekend.
4.11
Het hof stelt voorts vast dat het tot de taak van een curator behoort de financiële administratie en huishouding van een curandus inzichtelijk te maken en dat zijn zorgplicht daarin, gelet op de handelingsonbekwaamheid van de curandus, ver strekt. Daarbij past niet, dat, zoals in dit geval is gebeurd, aanmaningen en andere rappels van de Belastingdienst worden genegeerd en dat niet tenminste wordt geprobeerd een (betalings)regeling in die zaken te treffen. De door de curator aangevoerde reden, dat een reactie op invorderingsacties van de Belastingdienst geen effect zou hebben gesorteerd, acht het hof ontoereikend.
Ook behoort het in dit verband eveneens tot de taak van een curator om bij instanties te vermelden en/of te onderzoeken -voor zover dat relevant is- of bij deze instanties bekend is dat curandus samenwoont. In zoverre kan dan ook worden vastgesteld dat de curator onzorgvuldig heeft gehandeld in zijn optreden naar de Belastingdienst en slagen de klachten.
In hoeverre het (niet) handelen van de curator tot schade voor appellanten heeft geleid, dient door de kantonrechter te worden beoordeeld.
Daarbij overweegt het hof dat de omstandigheid dat [appellant sub 2] toen de curatele was opgeheven zelf kwijtschelding van de schuld(en) bij de Belastingdienst heeft verkregen, niet zonder meer betekent dat dit de curator ten tijde van de ondercuratelestelling ook zou zijn gelukt.
4.12
In incidenteel hoger beroep komt de curator op tegen het oordeel van de kantonrechter dat vast staat dat (door een fout van de curator) door appellanten (ten onrechte) geen huurtoeslag is ontvangen. Gebleken is dat wel huurtoeslag is ontvangen, maar als gevolg van de gang van zaken als hiervoor onder 4.10 geschetst, tot een onjuist bedrag. In zoverre is deze grief terecht voorgesteld.
Overigens merkt het hof hierbij wel op dat de klachten van appellanten, dat zij niet tijdig bezwaar hebben kunnen maken tegen de definitieve beschikkingen huurtoeslag, gelet op hetgeen door de curator -onweersproken- in zijn antwoordakte van 16 december 2016 onder punt 33 naar voren heeft gebracht niet kunnen slagen.
4.13
In de zevende grief stellen appellanten aan de orde dat de schulden gedurende de curatele zijn opgelopen. Voor zover zij stellen dat de curator aanmaningen niet mocht laten liggen, verwijst het hof naar hetgeen hiervoor onder 4.11 is overwogen omtrent de zorgplicht van de curator. Het hof gaat voorbij aan de stelling dat de curator had moeten proberen regelingen te treffen met schuldeisers, nu uit de stukken is gebleken dat de curator onder andere regelingen getroffen heeft met de stichting Ymere en het College voor Zorgverkeringen. Daarbij overweegt het hof dat, gelet op de zeer problematische schuldensituatie waarin appellanten verkeerden en de beperkte inkomsten van appellanten, niet verwacht kan worden dat alle schulden tijdens de ondercuratelestelling zouden worden afgelost waardoor waarschijnlijk ook sprake is van oplopende rente en invorderingskosten.
In de nadere aanvullende stukken noemen appellanten een aantal specifieke punten ter onderbouwing van deze algemene zevende grief. Zij stellen dat de curator ten onrechte een schuld aan Achmea in het schuldenoverzicht heeft opgenomen. Ter zitting in hoger beroep is duidelijk geworden dat Achmea in de zaak tegen appellanten in hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard in de vordering. Nu Achmea echter niet heeft verklaard niet meer tot inning over te gaan, bestaat deze schuld nog steeds en is daarom ook terecht op het schuldenoverzicht opgenomen.
In hun nadere aanvulling van 18 november 2016 stellen appellanten dat de curator een te hoog honorarium in rekening heeft gebracht. Na toelichting van de curator ter zitting hebben appellanten beaamd dat de curator het juiste bedrag in rekening heeft gebracht, zodat deze klacht ongegrond is. Wel handhaven appellanten hun klacht dat de curator voor het voldoen van zijn honorarium bijzondere bijstand had moeten aanvragen. Dat deel van de klacht acht het hof gegrond. Dat, zoals de curator in dit verband ter zitting heeft betoogd, dit weer samenhangt met het -achteraf bezien- onterecht hoge inkomen van [appellante sub 1] , neemt niet weg dat het op de weg van de curator lag te informeren of voor het voldoen van het honorarium, gelet op de marginale inkomsten van partijen en de algemene zorgplicht van de curator om de financiën zo goed mogelijk te beheren, bijzondere bijstand mogelijk was.
Appellanten stellen dat hun schuldenlast ook is opgelopen doordat de curator thans zelf als schuldeiser nog een vordering stelt te hebben en hebben toegelicht dat zij in dat verband al zijn aangeschreven met verwijzing naar een deurwaarder. Daarvan heeft de curator ter zitting in hoger beroep verklaard dat dat buiten zijn zicht door de debiteurenadministratie van zijn kantoor zal zijn gebeurd en dat hij bereid is daarover in gesprek te treden met appellanten. Het hof gaat ervan uit dat de curator een passende oplossing zal vinden.
Voor zover appellanten in het kader van deze grief, onder verwijzing naar productie 23, overgelegd bij brief van 18 november 2016, na toezending van de stukken van De Best & Partners en Snijder nog handhaven dat de curator onnodige uitgaven heeft gedaan, overweegt het hof dat uit productie 23 blijkt dat de curator uitgaven heeft gedaan voor leefgeld, vaste lasten en de afbetaling van enkele schulden. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, hebben appellanten hieromtrent onvoldoende gesteld.
4.14
Appellanten hebben hun klachten over het handelen van de curator in hoger beroep aangevuld en aangevoerd dat -kort gezegd- in verschillende gevallen bij beslaglegging de beslagvrije voet niet is gerespecteerd en stellen -naar het hof begrijpt- dat dat tot schade heeft geleid. Het hof is van oordeel dat de stellingen van appellanten wegens een gebrek aan nadere onderbouwing en inzichtelijkheid verworpen dienen te worden. Daarbij wordt bovendien overwogen dat de curator ter zitting heeft verklaard dat hij pas na de beslaglegging kan zien of de beslagvrije voet eventueel niet is gerespecteerd en dat het terugdraaien daarvan op dat moment niets dan wel te weinig oplevert. Het terugvorderen van de beslagvrije voet verhoogt de schuld immers weer en de beslaglegging had geen feitelijke consequenties voor appellanten, omdat zij nog steeds hun vastgestelde leefgeld hebben ontvangen.
4.15
In de achtste grief worden nog verdere klachten over het handelen van de curator aan de orde gesteld. Op de eerste plaats komt daarin opnieuw terug dat er tot onder de beslagvrije voet is ingehouden. Het hof wijst terzake hiervan naar hetgeen hiervoor is overwogen onder 4.14. Voorts is, ook voor appellanten, ter zitting duidelijk geworden wat met de uitkeringen over mei en juni 2012 is gebeurd, zodat dat punt geen verdere bespreking meer behoeft. Voor wat betreft de stelling van appellanten dat de belastingaangiftes niet dan wel niet juist zijn gedaan, overweegt het hof dat zonder belastingaangiftes deze stelling niet kan worden beoordeeld. Dit kan de curator worden verweten. Daarbij overweegt het hof dat voor zover appellanten de curator verwijten ten onrechte de te hoge toeslag die [appellante sub 1] heeft ontvangen te hebben opgenomen, dit verwijt faalt, nu [appellante sub 1] daadwerkelijk deze toeslag heeft ontvangen. Wel had, zoals het hof reeds onder 4.10 heeft overwogen, de curator zelf dienen te constateren dat aan [appellante sub 1] ten onrechte een toeslag werd uitgekeerd.
Appellanten voeren voorts aan dat - kort gezegd - de curator verzuimd heeft de incassering van de ouderbijdrage door het LBIO te doen stoppen en stellen daarbij dat zijzelf - na beëindiging van de curatele - wel een regeling met het LBIO hebben getroffen die inhoudt dat de (achterstallige) verschuldigde ouderbijdrage niet meer zal worden geïnd. Gelet op de door de curator aangegeven jurisprudentie van de Raad van State inzake de uitleg van artikel 71 Wet op de Jeugdzorg (waarin is vastgelegd wanneer geen ouderbijdrage is verschuldigd) is het hof van oordeel dat een uitzonderingssituatie hier niet van toepassing is. Aan de curator kan dan ook niet verweten worden dat hij niet heeft geprobeerd de incasso te stoppen. Dat het [appellant sub 2] (en kennelijk ook [appellante sub 1] ) later wel gelukt is een regeling te treffen, maakt dat niet anders.
4.16
Verder stellen appellanten dat de curator ernstig tekort is geschoten in zijn zorgplicht ten aanzien van hun persoonlijke (medische) zorg en voeren daartoe onder meer aan dat de toelagen die zij voor hun persoonlijke en medische zorg ontvingen (WTCG) niet aan het bestemde doel zijn besteed. De curator heeft ter zitting in hoger beroep toegelicht dat deze toelagen niet alleen bestemd zijn voor directe medische kosten, maar bijvoorbeeld ook dienen ter dekking van een hoger gasverbruik of hogere woonlasten als gevolg van de ziekte. Ten tijde van de curatele van appellanten werd dit geld toegevoegd aan het gewone inkomen en aldus daarmee vermengd en was het, anders dan thans wellicht, niet gebruikelijk dit inkomen apart te reserveren. Een en ander wil echter volgens de curator niet zeggen dat voor de specifieke zorgkosten geen uitgaven zijn gedaan en dat die uitgaven/verzoeken om (extra) geld niet (juist) werden beoordeeld. Het hof acht deze uitleg van de curator toereikend, zeker in het licht van de voor het overige summiere onderbouwing van de klacht van appellanten op dit punt. Gelet op het verweer van de curator is hetgeen appellanten in dit verband hebben gesteld en de e-mails die zij ter onderbouwing van hun stelling hebben ingebracht, onvoldoende om aan te nemen dat de curator tekort is geschoten in zijn (medische) zorgplicht.
4.17
In het nadere stuk van 16 februari 2017 (ingekomen op 17 februari 2017) stellen appellanten aan de orde dat de curator de eigen inzet van appellanten om in de schuldhulpverlening te komen niet heeft willen ondersteunen. Daargelaten het feit dat appellanten geen concrete conclusie aan die stelling hebben verbonden, overweegt het hof dat uit de overgelegde mailwisseling (productie 50) blijkt dat de curator zich wel degelijk heeft ingespannen. Zo geeft hij in dat verband onder meer aan dat hij een verklaring van de behandelaar nodig heeft. Deze klacht kan dan ook niet slagen.
4.18
Op grond van al het voorgaande is de slotsom dat grief 3, voor zover deze ziet op de verstrekking van de aangiften en aanslagen IB, slaagt. Ook heeft het hof vastgesteld dat het, in het kader van zijn zorgplicht, op de weg van de curator had gelegen bij voorkomende instanties na te gaan en/of te melden dat appellanten samenwonend waren en in dit kader te onderzoeken of de juiste huur- en zorgtoeslag werd uitgekeerd, te reageren op aanmaningen/rappels van de Belastingdienst of andere schuldeisers en te onderzoeken of appellanten in aanmerking kwamen voor bijzondere bijstand. De grieven 5 tot en met 8 slagen daarmee deels. Grief 4 slaagt niet. Voorts is niet in geschil dat de klacht inzake de onterecht ontvangen samenwonendentoeslag door de kantonrechter bij de bestreden beschikking terecht gegrond is verklaard. Of en zo ja, in hoeverre een en ander tot schade voor appellanten heeft geleid dient, zoals hiervoor onder 4.5 overwogen, door de kantonrechter te worden beoordeeld. Het hof zal de zaak dan ook in zoverre terugwijzen.
4.19
Voor een kostenveroordeling, zoals door de curator verzocht, ziet het hof, mede gelet op de uitkomst van deze procedure, geen aanleiding. De kosten worden, gelet op het gegeven dat beide partijen gedeeltelijk in het gelijk worden gesteld, gecompenseerd.
4.20.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en, opnieuw rechtdoende:
verklaart de klachten van appellanten gegrond voor zover weergegeven onder rechtsoverweging 4.18;
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt terug naar de rechtbank Noord-Holland sectie kanton, locatie Haarlem om verder te beslissen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Schenkeveld, M.F.G.H. Beckers en
M. van Yperen-Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. S. Rezel als griffier en is op
29 augustus 2017 in het openbaar uitgesproken.