Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
ongenummerde griefhoudt in dat de kantonrechter ten onrechte ambtshalve heeft aangenomen dat [geïntimeerde] een voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Deze grief faalt. In de inleidende dagvaarding heeft [geïntimeerde] uiteen gezet waarin zijn spoedeisend belang bestaat. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat een vordering tot ontruiming wegens verboden onderverhuur en wanbetaling naar haar aard spoedeisend is.
grieven 1 tot en met 3zien op de (hoogte van de) door [appellante] verschuldigde huur per maand en de omvang van de huurachterstand. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Ter toelichting voert [appellante] aan dat zij met RCV een mondelinge huurovereenkomst heeft gesloten voor een bedrag van € 1.100,-- per maand, waarvoor zij kwitanties in het geding brengt, en RCV geen aanmaningen heeft verstuurd waaruit zou moeten blijken dat er een huurachterstand is of dat zij, [appellante] , te weinig huur betaalt. Pas in december 2016 heeft de advocaat van [geïntimeerde] haar aangemaand de huurachterstand te betalen. Volgens [appellante] was er geen huurachterstand van meer dan drie maanden, nu zij de huurpenningen voor de maanden november 2016, december 2016 en januari 2017 klaar had liggen maar niet wist aan wie zij die diende te betalen. Volgens de inleidende dagvaarding had [appellante] een huurachterstand van € 5.200,-- en dat zijn de maanden oktober, november, december en januari. De maand oktober is blijkens een kwitantie van oktober 2016 betaald en de maanden november 2016 tot en met januari 2017 zijn op de zitting van 24 januari 2017 voldaan, aldus [appellante] .
grieven 4 en 5, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, komt [appellante] op tegen de overweging van de kantonrechter dat de woning is onderverhuurd, dat zij, [appellante] , ter zitting heeft verklaard dat verschillende personen in de woning wonen of hebben gewoond en dat deze onderverhuur was geïnitieerd door [appellante] . Volgens [appellante] heeft zij de woning niet geheel of gedeeltelijk onderverhuurd en is daarvoor ook geen bewijs geleverd. Zij heeft wel aan RCV laten weten er geen bezwaar tegen te hebben indien de woning of een gedeelte daarvan wordt onderverhuurd. Als er personen in de woning hebben gewoond, is dat op initiatief van RCV geweest, aldus [appellante] .