ECLI:NL:GHAMS:2017:3368

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2017
Publicatiedatum
25 augustus 2017
Zaaknummer
200.186.023/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vorderingen van appellant tegen geïntimeerden met betrekking tot onrechtmatig handelen

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep van appellant tegen de geïntimeerden, [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2]. De zaak is ontstaan uit een geschil over de vorderingen van appellant, die stelt dat [geïntimeerde sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld door het horecabedrijf van [X] te kopen, terwijl [X] daar geen eigenaar meer van was. In een eerder tussenarrest is overwogen dat de vorderingen van appellant tegen de geïntimeerden moeten worden afgewezen. Appellant heeft in zijn akte verzocht om terug te komen van dit oordeel, stellende dat [geïntimeerde sub 1] persoonlijk onrechtmatig heeft gehandeld. Het hof heeft echter vastgesteld dat de feiten die appellant nu aanvoert, verschillen van de feiten die hij eerder in zijn memorie van grieven heeft aangevoerd. De twee-conclusieregel in het hoger beroep staat niet toe dat appellant na een tussenarrest nieuwe feiten aan zijn stelling ten grondslag legt. Het hof concludeert dat er geen aanleiding is om van het eerdere oordeel terug te komen en wijst het verzoek van appellant af. De grieven van appellant falen en hij wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.186.023/01
zaak/rolnummer rechtbank Amsterdam : 4087886 CV EXPL 15-10330
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 augustus 2017
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. J. Bol te Amsterdam,
tegen:

1.[geïntimeerde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2. [geïntimeerde sub 2],
wonend te [woonplaats 3] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. E. Doornbos te Badhoevedorp.

1.Het verdere geding in hoger beroep

Partijen worden hierna wederom [appellant] , [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] (geïntimeerden gezamenlijk ook: [geïntimeerden] ) genoemd.
In dit geding is op 28 februari 2017 een tussenarrest gewezen met [geïntimeerde sub 1] , [geïntimeerde sub 2] en Saint Kyroles B.V., gevestigd te Amsterdam (verder: Saint Kyroles), als geïntimeerden. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt naar het tussenarrest verwezen.
In verband met het faillissement van Saint Kyroles is het geding tussen laatstgenoemde en appellant per 3 juli 2016 van rechtswege geschorst. Op de rol van 21 maart 2017 is de zaak voor zover betrekking hebbend op Saint Kyroles ambtshalve doorgehaald.
Vervolgens heeft [appellant] een akte genomen.
Daarna hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] een akte genomen.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1
In het tussenarrest is overwogen dat de vorderingen van [appellant] tegen [geïntimeerde sub 1] en tegen [geïntimeerde sub 2] moeten worden afgewezen. Saint Kyroles werd toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de (in rov. 3.18) voorshands bewezen uitleg van de overeenkomst, te weten dat [geïntimeerde sub 1] uit de te betalen koopsom voor het horecabedrijf de schuld van [X] aan [appellant] zou voldoen.
2.2
[appellant] heeft bij zijn akte het hof verzocht terug te komen van het (in rov. 3.9 van het tussenarrest gegeven) oordeel dat zijn vorderingen tegen [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] moeten worden afgewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het in rov. 3.18 van het tussenarrest vervatte oordeel impliceert dat [geïntimeerde sub 1] , enig aandeelhouder en zelfstandig bevoegd bestuurder van Saint Kyroles, persoonlijk eveneens onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld. [geïntimeerde sub 1] had Saint Kyroles specifiek opgericht om het horecabedrijf te exploiteren en de huurovereenkomst aan te gaan waarin het horecabedrijf werd gevestigd. [geïntimeerde sub 1] wist ook dat de overeenkomst met [appellant] zou worden omzeild en dat [appellant] ernstig zou worden benadeeld indien niet hij, maar Saint Kyroles de koopovereenkomst ter zake van de horecazaak met [X] zou aangaan. Dit handelen vormt, volgens [appellant] , een schending van een - van bestuurdersaansprakelijkheid losstaande - zelfstandige zorgvuldigheidsnorm. Nu [appellant] in deze procedure heeft gesteld dat [geïntimeerde sub 1] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, berust de beslissing van het hof dat de vorderingen van [appellant] tegen [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] moeten worden afgewezen, op een onjuiste grondslag, aldus [appellant] .
2.3
Het hof constateert allereerst dat uit het betoog van [appellant] geen verwijten aan het adres van [geïntimeerde sub 2] volgen, zodat reeds daarom niet valt in te zien waarom van het oordeel met betrekking tot [geïntimeerde sub 2] moet worden teruggekomen.
2.4
De feiten die [appellant] thans, blijkens zijn akte, ten grondslag legt aan zijn stelling dat [geïntimeerde sub 1] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, zijn andere dan de feiten die hij daartoe in zijn memorie van grieven, onder grief 4, aanvoerde. In die memorie heeft [appellant] [geïntimeerde sub 1] immers slechts onrechtmatig handelen verweten omdat [geïntimeerde sub 1] het horecabedrijf van [X] kocht terwijl hij wist dat [X] daarvan toen geen eigenaar meer was (zie ook rov. 3.8 tussenarrest).
2.5
De twee-conclusieregel in het hoger beroep verzet zich ertegen dat [appellant] thans, na tussenarrest, andere/nieuwe feiten aan zijn stelling ten grondslag legt. Geen van de in de rechtspraak ontwikkelde uitzonderingen op deze in beginsel strakke regel doet zich in het onderhavige geval voor. De goede procesorde brengt dan mee dat de vraag of van het eerder gegeven oordeel moet worden teruggekomen, moet worden beoordeeld aan de hand van hetgeen uit de memorie van grieven volgt. Dat het in rov. 3.8-3.9 van het tussenarrest gegeven oordeel op onjuiste gronden berust, kan dan niet worden vastgesteld.
2.6
De slotsom luidt dat het verzoek om van de eerder gegeven oordelen terug te komen moet worden afgewezen. De grieven falen voor zover betrekking hebbend op de vorderingen tegen [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] . [appellant] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis, voor zover tegen [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] gewezen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] begroot op € 311,= aan verschotten en € 1.341,= voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C. Meijer, J.C.W. Rang en D.J. van der Kwaak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2017.