ECLI:NL:GHAMS:2017:3364

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2017
Publicatiedatum
25 augustus 2017
Zaaknummer
106.007.282/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een vonnis in een schadestaatprocedure en afwijzing van schadevergoeding door ABN AMRO

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een schadestaatvordering van [geïntimeerde] tegen ABN AMRO. De zaak is ontstaan na een eerdere uitspraak van de kantonrechter, waarbij een deel van de schadevergoeding aan [geïntimeerde] was toegewezen. Na deze uitspraak heeft de kantonrechter echter een vonnis houdende verwijzing naar schadestaat vernietigd, wat leidde tot de huidige procedure.

ABN AMRO heeft in hoger beroep negen grieven ingediend tegen het eerdere vonnis en heeft verzocht om vernietiging van dat vonnis en afwijzing van de schadevordering van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft op zijn beurt ook grieven ingediend in incidenteel appel, waarin hij de afwijzing van een deel van zijn schadevordering aanvecht.

Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter in het eerdere vonnis de feiten correct heeft vastgesteld en dat er geen geschil bestaat over deze feiten. Het hof heeft echter geoordeeld dat de grondslag voor de schadestaatprocedure is komen te vervallen door de vernietiging van het bodemvonnis. Dit leidde tot de conclusie dat de vorderingen van [geïntimeerde] niet meer toewijsbaar zijn.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen. Tevens is [geïntimeerde] veroordeeld tot terugbetaling aan ABN AMRO van een bedrag van € 799.909,09, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van de procedure zijn ook voor rekening van [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 106.007.282/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 826016 CV EXPL 06-34703
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 augustus 2017
inzake:
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. P.C. Vas Nunes te Den Haag,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
advocaat: mr. C.E. Stratenus te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Partijen worden in het hiernavolgende ABN AMRO en [geïntimeerde] genoemd.
1.2
Bij dagvaarding van 28 augustus 2007 is ABN AMRO in hoger beroep gekomen van het op 15 augustus 2007 door de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) uitgesproken vonnis (hierna: het vonnis), onder voormeld zaaknummer gewezen tussen haar als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser.
1.3
ABN AMRO heeft bij memorie negen grieven tegen het vonnis aangevoerd, producties in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd zoals hierna onder 3.6 weer te geven.
1.4
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, de grieven van ABN AMRO bestreden, zijnerzijds eveneens negen grieven in incidenteel appel voorgesteld, producties in het geding gebracht en geconcludeerd zoals hierna onder 3.7 weer te geven.
1.5
ABN AMRO heeft hierna een memorie van antwoord in incidenteel appel genomen.
1.6
Nadat arrest was gevraagd, heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van het hierna te noemen arrest van het hof Den Haag in een andere procedure tussen partijen.
1.7
Partijen hebben vervolgens ieder nog een akte genomen.
1.8
Ten slotte is opnieuw arrest gevraagd.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis onder “De vaststaande feiten” (a tot en met d) de feiten vastgesteld die hij bij zijn beslissing tot uitgangspunt heeft genomen. Over deze feiten bestaat tussen partijen geen geschil, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat.

3.Beoordeling

3.1
[geïntimeerde] is van 1 oktober 1974 tot 1 mei 2005 bij ABN AMRO in dienst geweest, laatstelijk als districtsdirecteur van het district Amsterdam-Zuid. De arbeidsovereenkomst is, conform een door partijen gesloten beëindigingsovereenkomst, met ingang van laatstgenoemde datum door de kantonrechter te Amsterdam ontbonden. Vervolgens is [geïntimeerde] met ingang van 1 mei 2005 bij MeesPierson in dient getreden als relatiemanager onder de ontbindende voorwaarde dat ABN AMRO geen integriteitsverklaring voor [geïntimeerde] zou afgeven. ABN AMRO heeft het afgeven van die verklaring - desgevraagd - geweigerd, waarna de kantonrechter te Rotterdam de arbeidsovereenkomst tussen [geïntimeerde] en MeesPierson bij beschikking van 28 oktober 2005 met ingang van 1 december 2005 (voorwaardelijk) heeft ontbonden.
3.2
Bij tussen partijen onder rolnummer 05-333000 gewezen vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 13 september 2006 (hierna: het bodemvonnis) is op vordering van [geïntimeerde] voor recht verklaard dat ABN AMRO - door het afgeven van een integriteitsverklaring te weigeren - jegens hem schadeplichtig is deels op grond van wanprestatie en deels op grond van onrechtmatige daad en is ABN AMRO veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan [geïntimeerde] , op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.3
Na hoger beroep, cassatie en verwijzing is bij arrest van het hof Den Haag van 15 september 2015 het bodemvonnis vernietigd en zijn de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen. Het door [geïntimeerde] ingestelde cassatieberoep tegen laatstgenoemd arrest is bij arrest van de Hoge raad van 10 maart 2017 verworpen, waarmee het arrest van 15 september 2015 onherroepelijk is geworden.
3.4
Inmiddels had [geïntimeerde] bij inleidende dagvaarding van 15 november 2006 de onderhavige schadestaatprocedure aanhangig gemaakt. Hierin vorderde hij veroordeling van ABN AMRO tot betaling van € 1.055.318,-- netto, te vermeerderen met wettelijke rente als nader gespecificeerd in de inleidende dagvaarding, ter zake van gemiste inkomsten uit arbeid, gemiste personeelskorting op de hypotheekrente, gemist belastingvoordeel en gemiste pensioenopbouw alsmede van € 1.487,50 ter zake van rapportagekosten, van € 6.545,-- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten en van € 75.000,-- ter zake van immateriële schade. Daarnaast vorderde hij een belastinggarantie.
3.5
Bij het vonnis heeft de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] gedeeltelijk toegewezen en ABN AMRO veroordeeld aan [geïntimeerde] te betalen € 629,598 bruto ter zake van gemiste inkomsten uit arbeid, gemiste personeelskorting op de hypotheekrente en gemist belastingvoordeel, € 61.676,93 ter zake van gemiste pensioenopbouw, € 1.487,50 ter zake van rapportagekosten en € 10.000,-- ter zake van immateriële schade, alle bedragen te vermeerderen met wettelijke rente zoals nader aangegeven in het vonnis.
3.6
De grieven van ABN AMRO hebben betrekking op de aard en de omvang van de door de kantonrechter toegewezen schade. Zij vordert in haar memorie van grieven 1) het vonnis te vernietigen en
primair2) de vordering van [geïntimeerde] alsnog af te wijzen en hem te veroordelen om hetgeen ABN AMRO ingevolge dat vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald aan haar terug te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2007 en 3) met de kosten die zij in redelijkheid moest maken als gevolg van het feit dat [geïntimeerde] het schadestaatvonnis ten uitvoer legde en s
ubsidiairde vordering van [geïntimeerde] tot een veel lager bedrag dan € 629.598,52 bruto en € 61.677,-- netto toe te wijzen en [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen zij te veel heeft betaald alles met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.7
De grieven van [geïntimeerde] in incidenteel appel betreffen - kort gezegd - het afgewezen deel van zijn schadevordering. Hij vordert veroordeling van ABN AMRO tot betaling van de in eerste aanleg gevorderde schadebedragen alsmede van een bedrag van
€ 4.908,75 ter zake van rapportagekosten alsmede veroordeling van ABN AMRO om een bruto-netto specificatie te verstrekken en om de werkelijke proceskosten te betalen te vermeerderen met nakosten.
3.8
In haar ter rolle van 28 maart 2017 genomen akte heeft ABN AMRO haar hiervoor onder 3.6 genoemde primaire vordering sub 3 ingetrokken en gesteld dat haar primaire vordering in hoger beroep voor het overige toewijsbaar is omdat de grondslag aan de schadestaat is ontvallen door de vernietiging van het bodemvonnis bij het hiervoor onder 3.3 genoemde arrest van het hof Den Haag. ABN AMRO heeft in haar akte haar hiervoor onder 3.6 weergegeven vordering onder 2) gespecificeerd in die zin dat zij thans vordert dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om datgene wat zij aan hem ingevolge het schadestaatvonnis betaalde terug te betalen, zijnde € 799.909,09 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 augustus 2007.
3.9
[geïntimeerde] verzet zich in de zijnerzijds nog genomen akte tegen toewijzing van de (resterende) primaire vordering van ABN AMRO. Hij stelt dat in de schadestaatprocedure niet meer beslist mag worden over de grondslag van de schade, waarover in een aparte procedure, de bodemprocedure is beslist. Hij voert voorts aan dat ABN AMRO in de akte van 28 maart 2017 een andere grond aanvoert voor haar terugbetalingsvordering dan in de memorie van grieven, hetgeen een in dit stadium van de procedure ongeoorloofde eiswijziging betekent, waardoor [geïntimeerde] in zijn verdediging wordt geschaad. [geïntimeerde] concludeert tot niet-ontvankelijk verklaren van partijen en tot compenseren van de proceskosten.
3.1
Het hof volgt [geïntimeerde] niet in zijn betoog. Op zichzelf is het juist dat ABN AMRO de grondslag van haar vordering in appel in haar akte van 28 maart 2017 heeft gewijzigd. Het hof ziet echter geen aanleiding die wijziging buiten beschouwing te laten, zoals [geïntimeerde] heeft verzocht. Van strijd met de eisen van een goede procesorde is niet gebleken. Indien, zoals in het onderhavige geval, het bodemvonnis, waarin verwijzing naar een schadestaatprocedure heeft plaatsgevonden, bij onherroepelijk geworden uitspraak is vernietigd, is de grond aan de op basis van dat bodemvonnis ingestelde schadestaatprocedure komen te ontvallen. Dat moet leiden tot vernietiging van het vonnis en tot afwijzing van de vordering van [geïntimeerde] die gebaseerd is op de
stelling dat ABN AMRO in de bodemprocedure is veroordeeld tot betaling van de - in de schadestaat op te maken - schade. Met dit oordeel wordt, anders dan [geïntimeerde] stelt, in deze schadestaatprocedure geen oordeel gegeven over de grondslag van de aansprakelijkheid voor de schade - hetgeen zoals hij terecht aanvoert is voorbehouden aan de rechter in de procedure strekkende tot het vaststellen van de schadeplichtigheid -, maar wordt uitsluitend geconstateerd dat de schadestaatprocedure geen grondslag meer heeft omdat het vonnis waarbij de schadeplichtigheid werd vastgesteld niet meer bestaat.
3.11
Nu het vonnis zal worden vernietigd is de vordering van ABN AMRO tot terugbetaling van hetgeen zij [geïntimeerde] op grond van dat vonnis heeft betaald toewijsbaar. [geïntimeerde] heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van het door ABN AMRO ter zake in haar laatste akte gevorderde bedrag.
3.12
Als de in het ongelijk gestelde partij, wordt [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in principaal en incidenteel appel. Het feit dat [geïntimeerde] de onderhavige schadestaatprocedure heeft geëntameerd voordat in de bodem-procedure een onherroepelijk oordeel was gegeven, behoort, wat er ook zij van zijn stelling dat hij daartoe gerechtigd was omdat het vonnis van de kantonrechter in de bodemprocedure uitvoerbaar bij voorraad was verklaard, voor zijn risico te komen.

4.Beslissing

Het hof:
in principaal en in incidenteel appel
vernietigt het vonnis en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] tot (terug)betaling aan ABN AMRO van een bedrag van
€ 799,909,09, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 augustus 2007;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties, aan de zijde van ABN AMRO tot aan deze uitspraak begroot op € 1.600,-- voor salaris voor de procedure in eerste aanleg, op € 251,-- voor verschotten en € 3.895,-- voor salaris voor de procedure in principaal appel en op € 1.947,50 voor salaris voor de procedure in incidenteel appel.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.A. Verscheure, D. Kingma en G.C. Boot en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2017.