ECLI:NL:GHAMS:2017:3353
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Klacht tegen gerechtsdeurwaarder over onrechtmatig beslag en weigering schadevergoeding
In deze zaak heeft klaagster, een appellante, op 2 februari 2017 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, die op 17 januari 2017 haar klacht tegen de gerechtsdeurwaarder ongegrond had verklaard. De klacht van klaagster omvatte vier onderdelen, waaronder de beschuldiging dat de gerechtsdeurwaarder onrechtmatig beslag had gelegd op haar bankrekening en had samengewerkt met ING zonder haar toestemming. Klaagster stelde dat de gerechtsdeurwaarder had geweigerd het beslag op te heffen en schadevergoeding te betalen voor de door hem veroorzaakte schade.
Het hof heeft de klacht ongegrond verklaard en de beslissing van de kamer bevestigd. Het hof oordeelde dat aan een vordering van een beslagene op zijn bankinstelling geen beslagvrije voet is verbonden, wat betekent dat bij een bankbeslag in beginsel geen rekening hoeft te worden gehouden met de beslagvrije voet. Het hof concludeerde dat de gerechtsdeurwaarder voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat er geen bewijs was dat hij op de hoogte was van de financiële situatie van klaagster op het moment van beslaglegging. De gerechtsdeurwaarder had geen aanleiding om te twijfelen aan de vordering van Zorginstituut Nederland, die het dwangbevel had uitgevaardigd.
De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken op 22 augustus 2017 door de rolraadsheer, en de rechters die de zaak behandelden waren J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed. De zaak betreft belangrijke juridische overwegingen met betrekking tot de rol van gerechtsdeurwaarders en de bescherming van beslagene in het civiele recht.