ECLI:NL:GHAMS:2017:3308

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2017
Publicatiedatum
17 augustus 2017
Zaaknummer
200.216.727/01 en 200.216.727/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een provisionele omgangsregeling in het kader van gewijzigde omstandigheden en de veiligheid van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind, na een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking aangevochten, waarin een provisionele omgangsregeling was vastgesteld. De moeder betoogde dat er belemmeringen waren voor onbegeleide omgang, verwijzend naar eerdere agressieve incidenten van de vader. De vader daarentegen stelde dat hij betrokken was in het leven van het kind en dat onbegeleide omgang in het belang van het kind was. Het hof heeft vastgesteld dat er herhaaldelijk agressief gedrag van de vader is geweest, wat de veiligheid van het kind in gevaar kan brengen. Het hof oordeelde dat de bestreden beschikking, die een onbegeleide omgangsregeling vaststelde, vernietigd moest worden. Het hof concludeerde dat nader onderzoek naar een begeleide omgangsregeling noodzakelijk was, gezien de geweldsincidenten en de zorgen van de raad. De moeder heeft aangegeven open te staan voor begeleide omgang, terwijl de vader het niet eens was met de voorgestelde therapieën. De beslissing van het hof houdt in dat de omgang tussen de vader en het kind voorlopig onder begeleiding moet plaatsvinden, totdat er meer duidelijkheid is over de situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.216.727/01 en 200.216.727/02
Zaaknummer rechtbank: C/13/626375 / FA RK 17-2012
Beschikking van de meervoudige kamer van 15 augustus 2017 inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats a] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.J. Gebuijs te Amsterdam,
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats b] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.R.P. Hoppenbrouwers te Amsterdam.
Als informant is aangemerkt:
- Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna te noemen: JBRA).
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 april 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 17 mei 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 19 april 2017.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de moeder van 7 juli 2017 met bijlagen, ingekomen op 10 juli 2017;
- een faxbericht van de zijde van de moeder van 10 juli 2017 met een bijlage, ingekomen op dezelfde datum.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 20 juli 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- JBRA, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelders.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader (hierna tezamen ook: de ouders) is [in] 2013 [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ) geboren. De moeder oefent alleen het gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
Sinds februari 2017 is JBRA betrokken in een vrijwillig kader om de omgang tussen de vader en [de minderjarige] te begeleiden. De begeleide omgang tussen de vader en [de minderjarige] vond tot aan de bestreden beschikking eenmaal per week plaats gedurende één uur op een locatie van JBRA.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op verzoek van de vader een provisionele voorziening in de zin van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) getroffen, inhoudende dat een voorlopige omgangsregeling is bepaald waarbij [de minderjarige] :
- met ingang van de datum van de bestreden beschikking iedere zaterdag gedurende het voetbalseizoen van 9.30 uur tot 13.30 uur bij de vader verblijft;
- met ingang van 13 mei 2017 iedere zaterdag van 9.30 uur tot 17.00 uur bij de vader verblijft;
- met ingang van 3 juni 2017 om de week van zaterdag 9.30 uur tot zondag 13.30 uur bij de vader verblijft en iedere zaterdag gedurende het voetbalseizoen van 9.30 uur tot 13.30 uur;
- met ingang van 1 juli 2017 om de week van zaterdag 9.30 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijft en iedere zaterdag gedurende het voetbalseizoen van 9.30 uur tot 13.30 uur;
- met ingang van 29 juli 2017 om de week van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijft en iedere zaterdag gedurende het voetbalseizoen van 9.30 uur tot 13.30 uur;
- met ingang van 26 augustus 2017 om de week van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijft, iedere zaterdag gedurende het voetbalseizoen van 9.30 uur tot zondag 13.30 uur en iedere dinsdag van 17.00 uur tot woensdag 17.00 uur.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
Bij beschikking van de rechtbank van 4 juli 2017 is de omgangsregeling zoals bepaald in de bestreden beschikking geschorst, totdat in hoger beroep op de verzoeken is beslist. Tevens is de raad verzocht onderzoek te doen en advies uit te brengen over de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] . In de beschikking is bepaald dat de behandeling in de hoofdzaak zal worden voortgezet op 22 augustus 2017.
4.3
In de zaak met zaaknummer 200.216.727/01 verzoekt de moeder, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat de omgang uitsluitend kan plaatsvinden en worden opgebouwd onder toezicht en begeleiding van JBRA, dan wel door of in samenwerking met een andere deskundige instantie en onder de voorwaarde dat de vader een agressieregulatie training volgt.
4.4
De vader verzoekt – naar het hof begrijpt – de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing (zaaknummer 200.216.727/01)

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor of de rechtbank terecht bij provisionele voorziening een voorlopige omgangsregeling zoals beschreven onder 4.1 tussen de vader en [de minderjarige] heeft vastgesteld.
5.2
De moeder betoogt dat de rechtbank ten onrechte de provisionele vordering van de vader tot het vaststellen van een voorlopige omgangsregeling heeft toegewezen. De moeder voert daartoe aan dat er wel degelijk belemmeringen zijn voor onbegeleide omgang tussen de vader en [de minderjarige] . De vader is herhaaldelijk agressief geweest richting de moeder en haar familie. De moeder verwijst naar de incidenten die hebben plaatsgevonden op 11 januari 2017 en op 22 april 2017, waarbij de vader (op 11 januari 2017) de grootvader en (op 22 april 2017) de grootmoeder van moederszijde en het minderjarige zusje van de moeder ernstig mishandeld heeft. Dit zijn niet de eerste en enige incidenten waarbij de vader geweld heeft gebruikt. Ter onderbouwing legt de moeder verschillende aangiften over. Door de agressieve houding van de vader vreest de moeder voor de veiligheid van [de minderjarige] , haar familie, haar vrienden en zichzelf. Zij kan dan ook niet begrijpen hoe JBRA en de rechtbank tot de conclusie zijn gekomen dat onbegeleide omgang veilig geacht kan worden.
5.3
De vader betoogt dat de rechtbank terecht de voorlopige omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] heeft vastgesteld. De vader voert daartoe aan dat hij drie jaar betrokken is geweest in het leven van [de minderjarige] en dat het aldus in het belang van [de minderjarige] is om regelmatig en op gebruikelijke wijze omgang te hebben met de vader. Bovendien heeft JBRA de omgangsmomenten geobserveerd en geconcludeerd dat onbegeleide omgang veilig is. De vader meent dan ook dat de geweldsincidenten die hebben plaatsgevonden los gezien dienen te worden van de omgangsregeling met [de minderjarige] . Hij is nooit agressief geweest naar [de minderjarige] toe. De vader erkent dat de ouders aan de onderlinge communicatie dienen te werken, maar meent dat er in de tussentijd onbegeleide omgang tussen hem en [de minderjarige] dient plaats te vinden.
5.4
JBRA heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat er voor de bestreden beschikking zes begeleide omgangsmomenten hebben plaatsgevonden tussen de vader en [de minderjarige] . De omgangsmomenten verliepen positief, [de minderjarige] reageerde vrolijk en de vader handelde adequaat. Op basis daarvan heeft JBRA onbegeleide omgang mogelijk geacht. Inmiddels is JBRA, gelet op hetgeen er in de tussentijd gebeurd is en het feit dat [de minderjarige] de vader al een aantal maanden niet heeft gezien, van mening dat de omgang wel degelijk onder begeleiding plaats moet vinden. Als de omgang opnieuw opgebouwd wordt, dient daar zicht op te zijn. Daarnaast heeft JBRA verklaard dat, aangezien de moeder zich niet aan de omgangsregeling hield en JBRA geen contact kreeg met de moeder, zij de raad heeft verzocht onderzoek te doen naar de noodzaak van een beschermingsmaatregel.
5.5
De raad heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het concept raadsrapport met betrekking tot de noodzaak van een beschermingsmaatregel en de omgangsregeling inmiddels af is. Samengevat adviseert de raad een ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar. Daarnaast is de raad tot de conclusie gekomen dat beide ouders betrokken en liefdevol zijn maar niet altijd de belangen van [de minderjarige] voor ogen hebben. Volgens de raad is de voorlopige omgangsregeling zoals vastgesteld in de bestreden beschikking de wenselijke situatie in de toekomst. Onder de huidige omstandigheden wordt deze regeling door de raad echter onvoldoende veilig geacht voor [de minderjarige] . Om te werken aan de onderlinge verhouding en communicatie dienen de ouders het ‘Ouderschap blijft’ traject te volgen. Tevens dient de moeder psychologische hulp te zoeken om met haar angsten om te gaan en dient de vader agressieregulatie therapie te volgen. De omgang tussen de vader en [de minderjarige] dient in dat kader in eerste instantie begeleid plaats te vinden.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende gebleken. De ouders hebben van medio 2010 tot augustus 2016 een affectieve relatie gehad waaruit [de minderjarige] is geboren. Gedurende de relatie hebben de ouders grotendeels gezamenlijk de zorg voor [de minderjarige] gehad. Sinds het uiteengaan van de ouders is echter een heftige strijd tussen hen ontstaan en hebben zich meerdere incidenten voorgedaan waarbij de vader agressief is geweest richting de moeder en haar familieleden. Op 11 januari 2017 is de situatie geëscaleerd toen er een conflict ontstond tussen de ouders over wie er voor [de minderjarige] mocht zorgen. De moeder lag destijds al twee maanden in het ziekenhuis in verband met een hersenontsteking. Aangezien de vader dreigde [de minderjarige] op te halen van de crèche en niet meer terug te brengen, heeft de grootvader van moederszijde [de minderjarige] opgehaald en meegenomen naar het ziekenhuis. De vader is die avond naar het ziekenhuis gekomen en heeft, nadat er een discussie tussen de ouders ontstond, de moeder geslagen en de grootvader tegen een pilaar en op de grond geduwd en bij de keel gegrepen. [de minderjarige] was hierbij aanwezig. De vader is in het ziekenhuis door de politie aangehouden en heeft twee dagen vastgezeten. De politie heeft naar aanleiding hiervan een melding gedaan bij Veilig Thuis. Op 14 februari 2017 is nogmaals een melding gedaan bij Veilig Thuis, nadat de vader [de minderjarige] zonder overleg en toestemming van de moeder had opgehaald bij de crèche. De vader weigerde [de minderjarige] terug te brengen en de moeder heeft de politie ingeschakeld. De vader heeft uiteindelijk, op verzoek van de politie, [de minderjarige] laat in de avond naar het politie bureau gebracht onder de voorwaarde dat hij niet zou worden aangehouden. Naar aanleiding van deze incidenten heeft Veilig Thuis JBRA ingeschakeld om de omgang tussen de vader en [de minderjarige] te begeleiden. Na de bestreden beschikking is de situatie verder uit de hand gelopen toen de vader op 22 april 2017 [de minderjarige] wilde ophalen bij de grootmoeder van moederszijde voor het eerste onbegeleide omgangsmoment. Bij de voordeur is een woordenwisseling ontstaan tussen de grootmoeder en de vader, waarna de vader (volgens de verklaring van de zus van de moeder en de grootmoeder) de grootmoeder hard geduwd, geslagen en gestompt heeft. Op enig moment lag de grootmoeder op de grond en heeft hij haar geschopt en is hij met één voet op haar borst gaan staan. De zus van de moeder heeft hij eveneens gestompt, waardoor zij op de grond is gevallen en even buiten bewustzijn is geweest. De moeder en [de minderjarige] waren op dat moment niet aanwezig in de woning van de grootmoeder. De vader is vervolgens aldaar aangehouden door de politie en heeft opnieuw een aantal dagen vastgezeten. De zaak ligt momenteel bij het Openbaar Ministerie. De moeder heeft vanaf dat moment geweigerd mee te werken aan de voorlopige omgangsregeling zoals door de rechtbank bepaald, waardoor de vader [de minderjarige] nadien niet meer heeft gezien.
Voorts is ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat beide ouders open staan voor het ‘Ouderschap blijft’ traject dat de raad heeft geadviseerd. De moeder heeft desgevraagd verklaard eveneens open te staan voor omgang tussen [de minderjarige] en de vader, zolang dit onder begeleiding plaatsvindt. De omgang dient volgens de moeder eerst opgebouwd te worden, waarna het in de toekomst wellicht onbegeleid kan plaatsvinden. Daarnaast is de moeder – naar aanleiding van het advies van de raad – thans aan het zoeken naar een psycholoog. De vader heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat hij het van belang vindt om met behulp van het ‘Ouderschap blijft’ traject te werken aan de communicatie met de moeder. Hij is het echter niet eens met het raadsadvies voor zover het de begeleide omgangsregeling en de agressieregulatie therapie betreft.
5.7
Op grond van het hiervoor overwogene is het hof, evenals de raad, van oordeel dat onbegeleide omgang tussen [de minderjarige] en de vader onder de huidige omstandigheden onverantwoord is. Hoewel er geen zorgen zijn over de wijze waarop de vader met [de minderjarige] omgaat, is de vader wel herhaaldelijk (zeer) agressief geweest richting de moeder en haar familieleden. [de minderjarige] is daar getuige van geweest. Het hof acht het niet in het belang van [de minderjarige] om telkens geconfronteerd te worden met de strijd tussen de ouders en met de agressieve gedragingen van de vader. Het feit dat [de minderjarige] niet bij het incident van 22 april 2017 aanwezig was doet daar niet aan af, nu dit immers wel in de familiesfeer plaats vond en de vader bovendien in de veronderstelling was dat [de minderjarige] zich op dat moment in het huis van de grootmoeder bevond. Nu het hof een onbegeleide omgangsregeling niet in het belang van [de minderjarige] acht, zal de bestreden beschikking worden vernietigd.
Het hof overweegt voorts dat de moeder heeft verzocht – kort gezegd – een begeleide omgangsregeling te bepalen. Ter terechtzitting in het hoger beroep heeft zij herhaald hiervoor open te staan. Gelet op de geweldsincidenten die hebben plaatsgevonden en de zorgen die ertoe hebben geleid dat de raad onderzoek naar zowel de omgang als een beschermingsmaatregel heeft gedaan, is het hof van oordeel dat in beginsel nader onderzoek vereist is naar de vraag of en op welke wijze een begeleide omgangsregeling kan worden vastgesteld, ook in het geval van een voorlopige voorziening. Weliswaar heeft de raad inmiddels onderzoek verricht, maar ten tijde van de mondelinge behandeling was het rapport van de raad nog niet definitief en heeft het hof daarvan geen kennis kunnen nemen. Op zeer korte termijn, te weten op 22 augustus 2017, zal de behandeling van de (bodem)procedure bij de rechtbank worden voortgezet, waarbij het rapport van de raad – dat tegen die tijd volledig besproken zal zijn met de ouders – meegenomen kan worden. Nu de behandeling bij de rechtbank op zo korte termijn zal plaatsvinden ziet het hof ziet geen aanleiding het verzoek van moeder aan te houden. Het hof zal het verzoek van de moeder derhalve afwijzen.
6. Verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad (zaaknummer 200.216.727/02)
6.1
De moeder heeft bij haar verzoekschrift van 17 mei 2017 verzocht de tenuitvoerlegging van de bij de bestreden beschikking vastgestelde omgangsregeling te schorsen voor de duur van de procedures, totdat er ten aanzien van de omgang een definitieve beslissing is genomen, dan wel totdat in het hoger beroep een uitspraak is gedaan.
6.2
Nu bij deze beschikking een einduitspraak in de hoofdzaak wordt gegeven en de bestreden beschikking wordt vernietigd, is daarmee het belang van de moeder bij een beslissing op het schorsingsverzoek komen te ontbreken. Het schorsingsverzoek zal derhalve worden afgewezen.
6.3
Dit leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.216.727/01
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
In de zaak met zaaknummer 200.216.727/02
wijst het verzoek van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen,
mr. M.C. Schenkeveld en mr. J.W. van Zaane, bijgestaan door mr. S.C.G.A. Duivenvoorde als griffier en is op 15 augustus 2017 in het openbaar uitgesproken.