In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen een vader en zijn dochter, die sinds 2012 is geboren uit de relatie tussen de vrouw en de man. De vrouw, die alleen het gezag over de minderjarige uitoefent, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 15 maart 2017 aangevochten, waarin een omgangsregeling was vastgesteld. De vrouw verzoekt de man het recht op omgang te ontzeggen en een deskundige te benoemen om de situatie te onderzoeken. De man verzoekt de beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 14 juni 2017 gehouden, waarbij zowel de vrouw als de man, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig waren. Ook de gecertificeerde instelling (GI) en de raad voor de kinderbescherming waren vertegenwoordigd. Het hof oordeelt dat er geen gronden zijn om de omgang te ontzeggen, aangezien de omgangsmomenten tussen de man en de minderjarige goed zijn verlopen. De vrouw heeft in het verleden problemen ervaren met de man, maar het hof concludeert dat de omgang in het belang van de minderjarige is. Het verzoek om een deskundige te benoemen wordt afgewezen, omdat de procedure niet onder de relevante bepalingen valt. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en het verzoek van de vrouw tot schorsing van de beschikking wordt afgewezen.