Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grief 1betoogt [appellant] , zo begrijpt het hof, dat de vastgestelde feiten onvolledig en ten dele onjuist zijn. [appellant] wijst in het bijzonder op rechtsoverweging 1.2., waar de kantonrechter volgens hem ten onrechte ervan uitgaat dat er gebreken waren in de uitvoering van het werk. Het hof gaat aan dit verwijt voorbij. Anders dan [appellant] betoogt, stelt de kantonrechter onder 1.2. niet als feit vast dat er gebreken waren. De kantonrechter beschrijft hier enkel het standpunt en handelen van [geïntimeerde] en stelt in dat verband vast dat er
door [geïntimeerde]gebreken zijn geconstateerd, hetgeen juist is en hetgeen [appellant] ook niet betwist.
3.Beoordeling
grieven II en IIIbetoogt [appellant] , naar de kern genomen, dat hij niet is tekortgeschoten in de nakoming van de met [geïntimeerde] gesloten overeenkomst en daarom niet gehouden is tot betaling van enige vergoeding. [appellant] betwist dat hij met [geïntimeerde] heeft afgesproken dat hij alle op de offerte van 17 oktober 2013 vermelde werkzaamheden zou uitvoeren. Uitgangspunt voor de afspraken was een andere, eerder opgestelde offerte. De offerte van 17 oktober 2013 is slechts opgesteld opdat [geïntimeerde] bij de bank financiering kon verkrijgen voor de verbouwing. [geïntimeerde] had daarvoor een offerte nodig waarin, voor een aanneemsom van maximaal € 21.043,- (excl. BTW), werd uitgegaan van een complete verbouwing. Om die reden zijn in de offerte van 17 oktober 2013 alle benodigde verbouwingswerkzaamheden opgenomen. Voor partijen was steeds duidelijk dat niet alle onderdelen van die offerte voor het bedrag van € 21.043,- konden worden uitgevoerd. Dit bedrag betrof aldus niet de aanneemsom voor het werk, maar het verbouwingsbudget van [geïntimeerde] . Afgesproken is dat [appellant] binnen dat budget zoveel mogelijk van de vermelde werkzaamheden zou uitvoeren. Aldus steeds [appellant] . [appellant] betoogt dat hij de gemaakte afspraken is nagekomen en aldus niet tekortgeschoten is; de kantonrechter had de vordering dan ook niet mogen toewijzen. [geïntimeerde] heeft het betoog van [appellant] weersproken.
grief IVheeft [appellant] betoogd dat de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] maximaal tot een hoogte van € 5.000,- had mogen toewijzen omdat partijen voor dit bedrag een minnelijke regeling hebben bereikt. [appellant] heeft in het bijzonder aangevoerd dat [geïntimeerde] op 23 oktober 2015 een aanbod voor een regeling ad € 5.000,- heeft gedaan, welk aanbod hij op 25 oktober 2015 heeft aanvaard. [appellant] verwijst naar overgelegde e-mailcorrespondentie tussen partijen.
grief Vklaagt [appellant] erover dat de kantonrechter, bij de toewijzing van de gevorderde bedragen, er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat [geïntimeerde] , naast het bedrag van € 21.043,-, nog omzetbelasting (hierna: btw) verschuldigd was. Volgens [appellant] bedraagt de vordering die hij inzake de btw op [geïntimeerde] heeft € 2.936,43. [appellant] beroept zich, voor zover aan [geïntimeerde] enig bedrag zou worden toegewezen, op verrekening met dit bedrag.