In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 mei 2016. De verdachte, geboren in 1994, werd beschuldigd van poging tot woninginbraak in vereniging, gepleegd op 5 februari 2016 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het gezamenlijk met een ander proberen in te breken in een woning met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van goederen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 25 januari 2017 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader een cilinderslot van de toegangsdeur van de woning hebben geforceerd, maar heeft ook geoordeeld dat niet alle tenlastegelegde feiten bewezen konden worden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn problematische schulden en beperkte IQ, en heeft de maatschappelijke impact van de inbraak in overweging genomen. De verdachte is eerder veroordeeld voor vermogensdelicten, maar niet voor woninginbraken. Het hof heeft de inbeslaggenomen telefoon aan de verdachte teruggegeven.