ECLI:NL:GHAMS:2017:3237

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2017
Publicatiedatum
10 augustus 2017
Zaaknummer
200.207.682/01 en 200.207.685/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en ouderschapsplan met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en omgangsregeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en bepalingen zijn opgenomen over het ouderschapsplan en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De man is op 19 januari 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 2 december 2016. De vrouw heeft op 21 maart 2017 een verweerschrift ingediend. De zaak is op 6 juli 2017 ter terechtzitting behandeld, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.

Partijen zijn in 2001 in gemeenschap van goederen gehuwd en hebben op 17 januari 2017 hun huwelijk ontbonden. Uit hun huwelijk is een minderjarige zoon geboren. In het echtscheidingsconvenant zijn afspraken gemaakt over de verdeling van de boedel, waaronder de echtelijke woning en de eenmanszaak van de man. De man verzoekt in hoger beroep om vernietiging van het ouderschapsplan en het echtscheidingsconvenant, stellende dat hij niet in staat was zijn wil te bepalen ten tijde van de ondertekening, en beroept zich op wilsgebreken en strijd met de redelijkheid en billijkheid.

Het hof overweegt dat de man niet heeft aangetoond dat zijn geestvermogens op het moment van ondertekening waren gestoord. De verklaringen van derden ondersteunen zijn stelling niet. Het hof verwerpt ook de stelling van de man dat hij onder druk is gezet om te tekenen. De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en bevestigt de afspraken over de omgang met de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 8 augustus 2017
Zaaknummer: 200.207.682/ 01 & 200.207.685/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/237797 / FA RK 16-215 en
C/15/243187 / FA RK 16-2869
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A.R.A.R. Sitaldin te Amsterdam Zuidoost,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [B] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. C. Simmelink te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 19 januari 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 2 december 2016 van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem), met kenmerk C/15/237797 / FA RK 16-215 en C/15/243187 / FA RK 16-2869.
1.3.
De vrouw heeft op 21 maart 2017 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De man heeft op 23 juni 2017 nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaak is op 6 juli 2017 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) mevrouw S. Spook.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 2001 in gemeenschap van goederen gehuwd. Hun huwelijk is op 17 januari 2017 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 2 december 2016 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk is geboren [zoon] (hierna: [de minderjarige] ) [in] 2006.
2.2.
Partijen zijn zowel een echtscheidingsconvenant als een ouderschapsplan overeengekomen. Beide stukken zijn door hen op 28 oktober 2015 ondertekend.
2.3.
In het echtscheidingsconvenant zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
Boedelverdeling
6. De gemeenschap van goederen tussen partijen wordt wettelijk ontbonden op de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding bij de Rechtbank.
Partijen wensen een eerdere datum te hanteren als hun peildatum voor de omvang en waardering van de boedel, te weten 01-11-2015.
7. Partijen zijn er mee bekend dat de wettelijke ontbinding van hun gemeenschap van goederen tijdens de echtscheidingsprocedure geen derden werking heeft. Partijen kiezen wel voor inschrijving van het verzoekschrift in het huwelijksgoederenregister.
8. De boedel is reeds in onderling overleg tussen partijen naar tevredenheid verdeeld.
Echtelijke koopwoning
9. De echtelijke woning aan de [a-straat] te [B] wordt aan de vrouw toebedeeld, evenals de aan de woning verbonden polissen met bijbehorende rechten bij de Coöperatieve Rabobank Velsen en Omstreken U.A. te Santpoort, gemeente Velsen, met polisnummers 1458.933.164, 1458.933.199 en polisnummer 1458.933.121 alsmede de Rabo OpbouwSpaarrekening geregistreerd onder rekeningnummer [rekeningnummer 1] . Dit geschiedt op voorwaarde dat de hypothecaire lening aan haar wordt toegescheiden en de bank de man ontslaat uit diens hoofdelijke verplichtingen jegens de hypotheekhouder. De eventuele kosten
verbonden aan het ontslag uit deze hoofdelijke verplichtingen zijn voor rekening van de vrouw. De vrouw zal een overwaarde vergoeden aan de man van groot € 34.534,-. Het opstellen van een akte van verdeling en het notarieel transport van de woning zullen binnen 6 maanden na datum van inschrijving echtscheiding geschieden ten overstaan van een door partijen aan te wijzen notaris. De kosten hieraan verbonden zijn voor rekening van de vrouw.
Eenmanszaak [de onderneming]
10. De eenmanszaak [de onderneming] , inclusief alle bezittingen en schulden, wordt toebedeeld aan de man, De man zal hiervoor een vergoeding geven aan de vrouw van € 17.500-. Aangezien de bedrijfsbus is gefinancierd met een hypothecaire lening welke aan de vrouw wordt toebedeeld, wordt aan de vrouw hiervoor additioneel een vergoeding gegeven van € 4.639,-. De personenauto wordt toebedeeld aan de vrouw, die hiervoor aan de man een vergoeding geeft van € 2.500,-.
(…)
Vrijwaring en finale kwijting
14. Partijen vrijwaren elkaar over en weer, indien de ene partij wordt aangesproken tot voldoening van een schuld, welke ingevolge deze overeenkomst ten laste van de
andere partij komt.
15. Partijen verklaren ter zake van de verdeling na uitvoering van bovenstaande niets meer van elkaar te vorderen te hebben en verlenen elkaar over en weer te dier zake finale kwijting.
Ontbinding
16. Partijen doen afstand van hun recht om ingevolge het bepaalde in art. 6:265 BW
ontbinding van deze overeenkomst te vorderen.
(…)
Schadevergoeding conform artikel 1:164 lid 1 BW
18. Door een verslaving van de man - waar de vrouw geen weet van had - is de gemeenschap door de man in ernstige mate benadeeld. Conform artikel 1:164 lid 1 BW zal de man hiervoor aan de gemeenschap een bedrag vergoeden van € 18.000,-.
(…)

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarnaast is, voor zover thans van belang, bepaald dat:
- het aangehechte op 28 oktober 2015 ondertekende convenant – met uitzondering van de bepalingen 3,4 en 5 - en ouderschapsplan - met uitzondering van de bepalingen 6,7,11,12, 13 en 26 - deel uitmaken van de beschikking;
- de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de voormalig echtelijke woning te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, als zij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
- de beslissing ten aanzien van het gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken pro forma tot 26 april 2017 wordt aangehouden.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de vrouw - samengevat en voor zover thans van belang - de echtscheiding uit te spreken, haar met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te belasten en een contactregeling tussen de man en [de minderjarige] vast te stellen van een uur per week onder begeleiding van de vrouw of een door haar aan te wijzen derde. Subsidiair had de vrouw verzocht dat de raad onderzoek zou doen naar het gezag en de contactregeling. Voorts had de vrouw verzocht het ouderschapsplan zoals door haar nader gespecificeerd, primair te bekrachtigen en subsidiair aan te hechten en deel uit te laten maken van de beschikking.
De man had verzocht een voorlopige zorg- en contactregeling vast te stellen inhoudende dat [de minderjarige] bij hem zal verblijven van zaterdag (na het voetballen) tot zondag 18.00 uur en dat deze regeling na verloop van tijd zal worden uitgebreid in die zin dat [de minderjarige] bij hem zal verblijven van zaterdag (na het voetballen) tot maandagochtend naar school.
De man had voorts - voor zover thans van belang - verzocht het ouderschapsplan en het convenant te vernietigen op grond van een wilsgebrek en subsidiair het convenant te vernietigen op grond van artikel 3:196 BW.
3.2.
De man verzoekt in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat:
- het ouderschapsplan en het echtscheidingsconvenant vernietigd dienen te worden nu er sprake is van een wilsgebrek, subsidiair dat het ouderschapsplan en echtscheidingsconvenant worden vernietigd op grond van artikel 3:196 BW;
Ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap verzoekt de man te beslissen dat:
- de vrouw tot uiterlijk 31 maart 2017 de tijd heeft de voormalig echtelijke woning te financieren en indien dit niet mogelijk is, partijen zich moeten wenden tot een makelaar zodat de woning getaxeerd kan worden en in de verkoop kan worden geplaatst, met de bepaling dat de woonlasten door de vrouw dienen te worden voldaan en partijen na overname van de woning door de vrouw dan wel door een derde over dienen te gaan tot verrekening;
- partijen de inboedel, inclusief de auto’s hebben verdeeld aan de hand van de door de man overgelegde lijst van verdeling van de inboedel van 3 juni 2016;
- ieder der partijen zijn of haar rekening behoudt, zonder nadere verrekening;
- de eenmanszaak [de onderneming] ten tijde van de peildatum geen waarde had;
- partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle overige schulden, met uitzondering van de door de vrouw gestelde leningen van haar familie;
- de overige verzoeken van de vrouw worden afgewezen.
De man verzoekt voorts ten aanzien van de contactregeling - samengevat - dat [de minderjarige] bij hem zal verblijven van zaterdag (na het voetballen) tot zondag 18.00 uur en dat deze regeling na verloop van tijd zal worden uitgebreid in die zin dat [de minderjarige] bij hem zal verblijven van zaterdag (na het voetballen) tot maandagochtend naar school, al dan niet in opbouwende fases.
3.3.
De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans deze af te wijzen, kosten rechtens.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Door een administratieve vergissing bij het hof is het verweerschrift in hoger beroep van de vrouw aangemerkt als tevens inhoudende incidenteel appel. De man heeft daarop een verweerschrift in incidenteel appel ingediend. Ter zitting van het hof heeft de vrouw uitdrukkelijk verklaard geen incidenteel appel te hebben ingesteld. Dat betekent dat het door de man ingediende verweerschrift in incidenteel appel geen onderdeel uitmaakt van de onderhavige procedure en door het hof niet in de beoordeling van het hoger beroep zal worden betrokken.
4.2.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking bepaald dat zowel het ouderschapsplan als het echtscheidingsconvenant, beide met uitzondering van een aantal daarin opgenomen bepalingen, deel uitmaken van de beschikking. Daartegen richt zich de eerste grief van de man. De man stelt primair dat hij bij de ondertekening van zowel het ouderschapsplan als het echtscheidingsconvenant niet in staat was zijn wil te bepalen en dat beide stukken tot stand zijn gekomen door bedreiging, dan wel bedrog, dan wel misbruik van omstandigheden, dan wel in strijd met de redelijkheid en billijkheid en/of dat zijn geestvermogens ten tijde van de ondertekening van beide stukken gestoord waren. De man beroept zich voor wat betreft het gestoord zijn van zijn geestvermogens op een verklaring van de psychiater dr. W.H. Lionarons van 5 mei 2017. In die verklaring staat dat de psychiater de man psychiatrisch heeft onderzocht op 22 maart en 11 april 2017 en dat deze gesprekken in totaal twee uur in beslag hebben genomen. Voorts blijkt uit de verklaring dat deze psychiater de rapportages van de Brijder Stichting waar de man van augustus 2015 tot september 2016 in behandeling was heeft bekeken. Alles overziend is aannemelijk dat de man op grond van een ernstige depressieve stoornis niet in staat was zijn belangen op adequate wijze te behartigen in de laatste maanden van 2015, aldus de psychiater.
Subsidiair beroept de man zich op strijd met de redelijkheid en billijkheid respectievelijk dwaling ex artikel 3:196 BW, zowel voor wat betreft het echtscheidingsconvenant als het ouderschapsplan.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
4.3.
Het hof overweegt als volgt. De man beroept zich erop dat hij ten tijde van de ondertekening van het ouderschapsplan en het echtscheidingsconvenant niet in staat was zijn wil te bepalen. Daartoe beroept hij zich onder meer op het bepaalde in artikel 3:34 BW. Daarin staat dat wanneer iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets heeft verklaard, een met de verklaring overeenstemmende wil wordt geacht te ontbreken, indien de stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. Een verklaring wordt vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan, indien de rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijze niet was te voorzien.
De man heeft het ouderschapsplan en het echtscheidingsconvenant getekend op 28 oktober 2015. Op de avond van die dag is de schoonvader van de man, de vader van de vrouw dus, bij hem gekomen met beide stukken. De man heeft deze stukken ondertekend omdat hem werd medegedeeld dat hij anders het gezag over zijn zoon zou kwijtraken en alle contact verbroken zou worden, aldus de man.
Niet in geschil is dat de man verslaafd is geweest aan drugs (cocaïne) en daarvoor onder behandeling is geweest bij de Brijder Stichting. In het dossier bevindt zich een behandelrapportage over de periode 15 oktober 2015 tot en met 3 november 2015. Tevens staat vast dat de man op 9 november 2015 een suïcide poging heeft ondernomen. De man stelt dat hij op de dag dat hij het ouderschapsplan en het convenant ondertekende niet in staat was zijn wil te bepalen omdat hij toen cocaïne had gebruikt alsmede te veel alcohol had gedronken en dus zwaar onder invloed was.
De vermoedens van het eerste lid van artikel 3:34 BW verkrijgen eerst werking als degene die zich daarop beroept weet aan te tonen dat op het moment van het aangaan van de rechtshandeling zijn geestelijke vermogens waren gestoord. Het hof is van oordeel dat de man daarin niet is geslaagd. Weliswaar verklaart de psychiater Lionarons dat het aannemelijk is dat de man in de laatste maanden van 2015 op grond van een ernstige depressieve stoornis niet in staat was zijn belangen op adequate wijze te behartigen, maar dat is een onvoldoende feitelijke en concrete beschrijving en onderbouwing van de geestestoestand van de man op de avond van 28 oktober 2015. Daarbij acht het hof van belang dat psychiater Lionarons zijn conclusies achteraf heeft gesteld en dat gesteld noch gebleken is dat psychiater Lionarons in die periode de man zelf behandelde of anderszins betrokken was bij de behandeling van de man. Bovendien bevindt zich in het dossier een verklaring van [X] (hierna: [X] ) van 20 april 2016. Daarin verklaart [X] , voor zover thans van belang, over die avond:
“I
“In de periode eind augustus 2015 tot en met eind oktober 2015 heeft [de man] bij mij in huis gewoond, omdat er tussen echtgenoten enige spanning was ontstaan na [de man] ’s bekentenis over zijn drugsgebruik en het iedereen verstandig leek even wat ruimte te scheppen.
(…)
Op 28 oktober kwam [Y](hof: de schoonvader van de man)
op de [b-weg] langs met het door [de vrouw] (hof: de vrouw)
getekende convenant. [de man] had mij daarvan op de hoogte gesteld. [Y] en [de man] hebben een paar uur samen op zolder met elkaar gesproken/doorgebracht. Uiteraard weet ik niet wat er besproken is en hoe de ondertekening van het convenant tot stand is gekomen. Wat ik wel weet, is dat toen [Y] laat die avond terug naar huis ging (en het convenant getekend was) de sfeer en het contact tussen [de man] en [Y] uiterst vriendschappelijk was en warm. Er was geen sprake van boosheid, noch wrok, noch wrijving.
[de man] heeft mij toen [Y] weg was gevraagd of ik samen met hem het convenant wilde doornemen, om er zeker van te zijn dat hij alles goed begrepen had ( [de man] ’s woorden). Ik denk dat [de man] mij dat vroeg omdat we toen een goede band hadden en ik ook de boekhouder was van zijn eenmanszaak. We hebben ongeveer twee uur samen het convenant punt voor punt doorgenomen. [de man] leek geen bezwaren te hebben en leek alles goed te begrijpen en er ook akkoord mee te zijn. Wel maakte hij zich zorgen dat de partneralimentatie en de kinderalimentatie ook betaald moesten worden als hij geen werk en/of inkomsten had. Ik heb hem toen gezegd dat dit naar mijn mening niet het geval was en met hem gesproken over draagkracht en de specifieke bepalingen die hierover in het convenant stonden.”
Uit de verklaring van [X] blijkt geenszins dat de man de avond van 28 oktober 2015 zwaar onder invloed was. Ter zitting in hoger beroep heeft de man, toen hij met deze verklaring werd geconfronteerd, gezegd dat [X] ook verslaafd was, maar voor die stelling ontbreekt iedere onderbouwing, nog daargelaten dat – als dit al juist zou zijn– niet valt in te zien dat daarmee aan de verklaring van [X] geen betekenis kan worden toegekend.
Ook van de schoonvader van de man, de heer [Y] (hierna: [Y] ), bevindt zich een verklaring in het dossier. Daarin staat voor zover thans van belang:
“Samenhangend met de crisissituatie rond [de man] is met name gedurende de periode september 2015, tot januari 2016 door mij tamelijk intensief overleg gevoerd met [de man] . Dit contact heeft merendeels plaats gevonden middels SMS en App, dus per GSM. (…)
In aanvulling op de hierboven genoemde telefonische contacten heb ik [de man] , tot twee maal toe, overigens op diens expliciete verzoek, bezocht op zijn toenmalige verblijfplaats en heb ik face to face met hem overlegd.
Bij dat overleg is een concept van een echtscheidingsconvenant en een ouderschapsplan ter tafel gekomen, uitvoerig besproken en volmondig akkoord bevonden.
Daarbij is van dwang en/of misleiding, in enigerlei vorm, geen sprake geweest en is het leidmotief steeds geweest te komen tot een aantal afspraken die een wederzijds rechtvaardige en haalbare afwikkeling van zaken mogelijk diende te maken.
(…)
Met de grootst mogelijke stelligheid wijs ik van de hand dat ik [de man] zou hebben doen weten dat hij de convenanten diende te tekenen, in gebreke waarvan juridische stappen zouden worden genomen. In tegendeel; ik heb me bereid verklaard hem onvoorwaardelijk en door dik en dus “als zoon” te steunen zoals ik ook zijn echtgenote en kind onvoorwaardelijk zou steunen. Zijn opluchting over en dankbaarheid voor die toezegging heeft [de man] vervolgens niet onder stoelen of banken gestoken. Ik ben voor mijn houding meermaals – schriftelijk en mondeling – tot ruime tijd nadien uitvoerig door hem (en leden van zijn familie) bedankt.”
Ook uit deze verklaring blijkt niet dat de man ten tijde van de bezoeken, en met name tijdens het bezoek waarbij het ouderschapsplan en het convenant door de man werden ondertekend, zwaar onder invloed was en daardoor of door een andere stoornis van de geestvermogens niet in staat was zijn wil te bepalen. Ook uit de behandelrapportage van de psycholoog van de Brijder Stichting valt niet af te leiden dat de geestvermogens van de man op de avond van 28 oktober 2015 gestoord waren. Uit de rapportage blijkt slechts dat kort daarvoor overleg was over opname van de man in een afkickkliniek in Schotland, dat het op 20 oktober redelijk goed ging met de man en dat hij een terugval had in drugsgebruik na confrontatie met de scheidingspapieren. Deze rapportage geeft derhalve geen informatie over de geestestoestand van de man op de avond van 28 oktober 2015 voorafgaand aan en ten tijde van de ondertekening van het ouderschapsplan en het convenant.
4.4.
Ook de stelling van de man dat hij het ouderschapsplan en het convenant heeft getekend door bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden verwerpt het hof. Artikel 3:44 BW bepaalt, voor zover thans van belang, als volgt. Een rechtshandeling is vernietigbaar wanneer zij door bedreiging, door bedrog of door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Bedreiging is aanwezig wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door onrechtmatig deze of een derde met enig nadeel in persoon of goed te bedreigen. De bedreiging moet zodanig zijn, dat een redelijk oordelen mens daardoor kan worden beïnvloed.
Bedrog is aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep.
Misbruik van omstandigheden is aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
Uit voornoemde verklaringen van [X] en [Y] is niet af te leiden dat de man is bedreigd of bedrogen bij de ondertekening van het ouderschapsplan of dat [Y] misbruik van de omstandigheden van dat moment heeft gemaakt. Uit de stukken blijkt dat, voor wat betreft de financiële afspraken, bij het opmaken van zowel het ouderschapsplan en het echtscheidingsconvenant gebruik is gemaakt van de gegevens van de eenmanszaak van de man over 2013 en 2014 en dat gekeken is naar het netto resultaat over die jaren, alsmede naar het inkomen van de vrouw over 2014, alsmede naar de vaste lasten, de waarde van de echtelijke woning en de daarop rustende hypotheek. De man heeft zijn stelling dat hij daarvan niet op de hoogte was niet onderbouwd. De verklaring van [X] laat bovendien het tegendeel zien. Immers, nadat de man en [Y] enkele uren met elkaar hadden gesproken en de stukken waren ondertekend, heeft de man, na het vertrek van [Y] , de stukken nogmaals met [X] doorgenomen en is door [X] een en ander toegelicht. [X] heeft voorts verklaard dat de man geen bezwaren tegen de stukken leek te hebben en er ook mee akkoord leek te gaan. Gesteld noch gebleken is dat de man direct daarna of in een van de volgende dagen contact heeft opgenomen met zijn schoonvader teneinde blijk te geven van bezwaren tegen de stukken en de ondertekening van de stukken ongedaan te maken. Dat is eerst in de procedure in eerste aanleg, zeer geruime tijd erna, aan de orde gekomen.
4.5.
Voor zover de man een beroep doet met betrekking tot het door hem ondertekende echtscheidingsconvenant op het bepaalde in artikel 3:196 BW faalt ook dat beroep. De man heeft verzuimd cijfermatig te onderbouwen op basis waarvan hij voor meer dan een vierde deel is benadeeld. In het dossier bevindt zich als productie 2 bij het verweerschrift van de vrouw op de zelfstandige verzoeken van de man in eerste aanleg een overzicht waarin is berekend hoe de verdeling tot stand is gekomen. Er is rekening gehouden met de waarde van de echtelijke woning, de daarop rustende hypotheek, het consumptief krediet van partijen, de waarde van de eenmanszaak, de waarde van de auto’s en het feit dat de man kort voorafgaand aan de peildatum de gemeenschap had benadeeld door goederen van de gemeenschap te verkopen en de opbrengst daarvan te benutten voor zijn verslaving. Voorts is rekening gehouden met de opbouw van een spaarrekening bij de Rabobank. Gelet op het voorgaande had het op de weg van de man gelegen voldoende gedetailleerd en onderbouwd aan te geven welke gegevens niet klopten en had de man dienen aan te tonen op basis waarvan hij bij de verdeling is benadeeld voor meer dan een vierde deel van de omvang van die gemeenschap. De enkele opmerking tijdens de mondelinge behandeling dat de vrouw nu de woning krijgt en hij met een belastingschuld blijft zitten is daartoe onvoldoende. Voor zover de man in dit verband nog een beroep heeft gedaan op de werking van de redelijkheid en billijkheid is dat beroep in het licht van het voorgaande onvoldoende onderbouwd.
Voor vernietiging van het ouderschapsplan op grond van artikel 3:196 BW ontbreekt naar het oordeel van het hof iedere rechtsgrond, zodat ook dat beroep wordt afgewezen. De grief van de man faalt ook op dit punt.
4.6.
Ter zitting van het hof hebben partijen afspraken gemaakt over de (voorlopige) omgang van de man met [de minderjarige] . Op zaterdag ziet de man [de minderjarige] op dit moment drie uur, met begeleiding van de vrouw. Dat zal vooralsnog zo blijven. Op woensdag ziet de man [de minderjarige] tijdens de voetbaltraining. Daarna is de man in tegenwoordigheid van de vrouw nog een uur samen met [de minderjarige] . Gelet daarop en het feit dat partijen zeer onlangs zijn begonnen met het traject “Kinderen uit de knel”, in welk traject ook [de minderjarige] wordt betrokken, behoeft de tweede grief van de man en zijn verzoek [de minderjarige] te horen geen nadere bespreking.
4.7.
Het voorgaande betekent dat de beschikking waarvan beroep zal worden bekrachtigd, althans voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen. Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Driessen - Poortvliet, mr. H.A. van den Berg en mr. J. Jonkers in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2017.