Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] ,
[appellante sub 2],
1.[geïntimeerde sub 1] ,
[geïntimeerde sub 2],
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
de woonboerderij en bedrijfsgebouwen met erf en ondergrond en landvoor een koopsom van € 2.400.000 heeft gekocht.
Wij hebben jullie plan voor de aankoop van het onroerende goed [adres] ontvangen. Na analyse van jullie plan hebben wij besloten om geen financieringsofferte uit te brengen. Dit plan is ons inzien te ambitieus en wij hebben er onvoldoende vertrouwen in dat deze stap in de praktijk uitvoerbaar is.”
Hierbij bevestigen wij u dat wij geen mogelijkheid zien om, ondanks het uitgebreide ondernemingsplan en de mondeling gegeven toelichting, een offerte uit te brengen t.b.v. de aankoop van het melkveebedrijf aan de [adres] .(…).”
Voor wij akkoord gaan met de ontbinding willen wij graag meer informatie over de financieringsaanvraag zodat wij kunnen zien dat de ontbinding rechtsgeldig is ingeroepen.”
U verzoekt de ingediende financieringsaanvragen te ontvangen. Inzage is vooraf niet afgesproken en hiertoe is [geïntimeerde sub 1] niet bereid. Uw vraag begrijp ik wel. Dit document toont aan hoe serieus [geïntimeerde sub 1] deze investering en de financieringsaanvraag heeft behandeld.” Verder deelt hij mede [geïntimeerde sub 1] bij het opstellen te hebben ondersteund en van mening te zijn dat bij het opstellen van het ondernemersplan en het verkrijgen van de financiering zeer zorgvuldig te werk is gegaan. Ook heeft hij twee aanvullende brieven van de banken meegestuurd waaruit blijkt dat bij de Rabobank een financiering ten bedrage van € 2.450.000,- en bij ABN AMRO een financiering ten bedrage van € 2.880.000,- is aangevraagd.
In mijn brieven van 1 juli 2014 en 23 juli 2014 heb ik aangeven om geen financieringsofferte uit te brengen voor de aankoop van het onroerend goed [adres] . Deze afwijzingsbrief is gericht aan de heren [achternaam geïntimeerde sub 1] , omdat het financieringsverzoek door de firma Wayside is ingediend. De door u aangevraagde financiering was € 2.450.000,= groot. In het verlengde hiervan heeft deze afwijzing ook betrekking op mevrouw [geïntimeerde sub 2] . Wij hebben bij onze afwijzingsgrondslagen geen rekening gehouden met haar als aanvrager, omdat zij op dat moment geen inkomen had. En hierdoor was zij niet financierbaar.”
In aanvulling op onze brief van 27 juni 2014 bevestigen wij hierbij dat ons besluit over de afwijzing van uw kredietaanvraag niet anders zou zijn uitvallen indien ook mevrouw [geïntimeerde sub 2] onderdeel zou uitmaken van de vof Wayside en/of de aanvraag gedaan was door de heer en mevrouw [geïntimeerden] in privé.”
3.Beoordeling
grief IIbetoogt, heeft de rechtbank [geïntimeerden] verder terecht toegelaten tot het overleggen van de financieringsaanvraag om zo meer duidelijkheid te verschaffen over de inhoud daarvan. Op [geïntimeerden] rustte in eerste instantie geen (documentatie)verplichting om die aanvraag aan [appellanten] te openbaren; op grond van het bepaalde in artikel 15 van de koopovereenkomst kon [geïntimeerden] ten tijde van het beroep op het financieringsbeding immers volstaan met het overleggen van het genoemde tweetal afwijzingen. Pas toen de gemachtigde van [appellanten] , bij brief van 8 augustus 2014, om die financieringsaanvraag vroeg werd deze inzet van het geschil tussen partijen. Aan [appellanten] kan worden toegegeven dat het beter zou zijn geweest indien [geïntimeerden] op dat moment direct volledig inzicht had gegeven, maar anderzijds viel ook het nodige te zeggen voor diens standpunt dat hij daartoe niet verplicht was en inzage zijn privacy zou schenden omdat daarmee zijn gehele vermogenspositie bij [appellanten] bekend zou raken. Het hof weegt hierbij mee dat deze discussie pas geruime tijd na het beroep [geïntimeerden] op het financieringsbeding is ontstaan en [geïntimeerden] op dat moment weliswaar niet de aanvraag, maar wel andere nadere informatie aan [appellanten] had verstrekt, waaronder een toelichting van zijn belangenbehartiger en nadere brieven van de Rabobank en ABN AMRO. Het midden zoekend tussen een en ander heeft de rechtbank vervolgens terecht besloten dat de financieringsaanvraag alsnog moest worden ingebracht in de procedure. De grief slaagt derhalve niet.
grief IVklaagt [appellanten] erover dat de rechtbank het ondernemingsplan als financieringsaanvraag heeft aangemerkt. Volgens [appellanten] vormt een ondernemingsplan slechts een onderdeel van een dergelijke aanvraag; er zijn daarnaast nog verscheidene andere stukken vereist, welke niet zijn overgelegd. [geïntimeerden] heeft met zijn aanvraag dus niet al het mogelijke verricht om financiering te verkrijgen, aldus [appellanten] Het hof overweegt als volgt. De aanvraag voor financiering bestond uit het ‘Ondernemers plan Firma Wayside’ van juni 2014. Het betreft een volledig plan dat onder meer een bedrijfs- en resultatenanalyse en toelichting op de benodigde financiering bevat en waarbij alle relevante gegevens zijn meegenomen. Het ondernemingsplan bevat bovendien ook een groot aantal van de onderdelen die een financieringsaanvraag volgens [appellanten] dient te bevatten, waaronder ‘een investeringsplan’ en ‘een onderbouwing van de kredietaanvraag’; het gaat niet slechts om een beperkt ‘bedrijfsplan’, zoals [appellanten] suggereert. Uit dit ondernemingsplan volgt verder onmiskenbaar dat de aanvraag gericht was op het verkrijgen van financiering voor de koop van het bedrijf ‘ [naam bedrijf] ’ te [plaats] , zoals onder meer uiteengezet in hoofdstuk 5 van dat plan. Onbetwist is dat de banken de inhoud van dit ondernemingsplan aan hun afwegingen ten grondslag hebben gelegd en gesteld noch gebleken is dat de afwijzingen verband hielden met het ontbreken van de door [appellanten] genoemde stukken. Gelet op de aard van die stukken acht het hof dat ook niet waarschijnlijk. Het hof wil aannemen dat banken, voordat zij besluiten een financiering te verstrekken, ook nog de door [appellanten] genoemde stukken zullen opvragen. In dit geval behoefden de Rabobank en ABN AMRO dat echter niet te doen, omdat zij de plannen niet levensvatbaar achtten. De grief faalt. Het in dit verband door [appellanten] gedane bewijsaanbod wordt als niet ter zake dienend gepasseerd.
grief Vgeen succes. Met deze grief klaagt [appellanten] over de overweging van de rechtbank dat extra investeringen deel uit kunnen maken van het financieringsvoorbehoud. [appellanten] voert in dit verband aan dat weliswaar enige ruimte bestond voor extra investeringen, maar dat [geïntimeerden] geen financiering had mogen aanvragen voor een bedrag aan investeringen ad € 976.000,-. Naar oordeel van het hof heeft [geïntimeerden] echter ook in dit verband de gegeven ruimte niet overschreden. [geïntimeerden] heeft in het ondernemingsplan verzocht om financiering van een bedrag van € 2.450.000,-, welk bedrag nagenoeg overeenkomt met de koopsom. De daarnaast door [geïntimeerden] in de aanvraag opgenomen investeringen ad € 976.000,- worden geheel gedekt door de (voorgestelde) inbreng van eigen middelen. Aldus heeft [geïntimeerden] geen – althans slechts zeer beperkte – financiering aangevraagd voor de investeringen, een en ander conform de ruimte die de koopovereenkomst bood.