ECLI:NL:GHAMS:2017:3146

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2017
Publicatiedatum
4 augustus 2017
Zaaknummer
200.219.843/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over ontruiming wegens woonfraude in huurwoning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 juli 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding over de ontruiming van een huurwoning. De appellant, die bij zijn moeder woonde, was in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 3 juli 2017 was gewezen. De kantonrechter had geoordeeld dat de appellant in strijd handelde met zijn huurovereenkomst door niet zelf in de door hem gehuurde woning te wonen, maar feitelijk in de woning van zijn moeder. De verhuurder, Stichting Parteon, had de ontruiming gevorderd op basis van vermoedens van woonfraude. Het hof heeft vastgesteld dat de feiten zoals door de kantonrechter beschreven, niet in geschil zijn en dat de appellant feitelijk de woning van zijn moeder bewoonde, wat in strijd is met de huurovereenkomst. Het hof heeft de grieven van de appellant verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. De appellant is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof oordeelde dat Parteon een spoedeisend belang had bij de ontruiming, gezien de schaarste aan sociale huurwoningen en de noodzaak om deze rechtvaardig te verdelen. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van huurders om de gehuurde woning zelf te bewonen en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.219.843/01 SKG
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: 5954562 \ VV EXPL 17-36
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 juli 2017
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. C.M.E. Schreinemacher te Amsterdam,
t e g e n
STICHTING PARTEON,
gevestigd te Wormerveer, gemeente Zaandstad,
geïntimeerde,
advocaat: mr. D. de Vries te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en Parteon genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 21 juli 2017 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad (verder: de kantonrechter), van 3 juli 2017, onder bovenvermeld zaaknummer in kort geding gewezen tussen Parteon als eiseres en (onder anderen) [appellant] als gedaagde. De dagvaarding bevat een verzoek tot behandeling als spoedappel (dat is toegewezen), de grieven en producties.
Op de dienende dag heeft [appellant] geconcludeerd overeenkomstig de appeldagvaar-ding en voormelde producties in het geding gebracht. Vervolgens heeft Parteon een memorie van antwoord, met producties, ingediend.
Ter terechtzitting van 27 juli 2017 hebben partijen hun zaak, tegelijk met die tussen [X] (verder: [X] ) en Parteon (zaaknummer 200.219.842/01 SKG), aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities door hun hiervoor genoemde advocaten doen bepleiten. [appellant] heeft toen nog stukken in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd. Ter zitting is afgesproken dat eerst slechts de beslissing zou worden uitgesproken en dat de motivering daarvan zo spoedig mogelijk daarna zou worden gegeven. Het onderstaande bevat die motivering.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal vernietigen en – naar het hof begrijpt – de door Parteon gevraagde voorziening alsnog zal weigeren, met beslissing over de proceskosten.
Parteon heeft, kort gezegd, geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met, uitvoerbaar bij voorraad, beslissing over de proceskosten, met rente.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in de overwegingen 2.1 tot en met 2.12 van het bestreden vonnis een aantal feiten vermeld waarvan hij is uitgegaan. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende .
( a) (De rechtsvoorganger van) Parteon verhuurt sinds 19 december 1990 de woning [adres 1] aan [X] , de moeder van [appellant] . Deze woning zal in het vervolg ook wel worden aangeduid als de aan [X] verhuurde woning.
( b) Parteon verhuurt sinds 16 januari 2007 de woning [adres 2] (verder ook: het gehuurde) aan [appellant] . Daarvoor woonde [appellant] bij [X] in de aan haar verhuurde woning.
( c) Artikel II van de huurovereenkomst luidt:
“Het gehuurde is uitsluitend bestemd om voor huurder en de leden van zijn huishouden als woonruimte te worden gebruikt. (…)”
Artikel 6.5 van de op de huurovereenkomst toepasselijke Algemene Huurvoorwaarden (zelfstandige woonruimte) luidt, voor zover van belang:
“Huurder zal het gehuurde gedurende de huurtijd zelf als woonruimte voor hem en leden van zijn huishouden bewonen en er zijn hoofdverblijf hebben. (…)”
( d) Parteon heeft de aan [X] verhuurde woning al enkele jaren (blijkens de door haar geregistreerde meldingen: sinds juli 2012), in onderzoek vanwege het vermoeden van woonfraude en signalen van overlast. Medewerkers van Parteon zijn veelvuldig op huisbezoek geweest bij die woning, maar troffen [X] nooit thuis. Wel troffen zij daar vrijwel altijd [appellant] en/of diens vriendin met kind aan. Naar aanleiding van haar controles heeft Parteon onder meer het volgende geregistreerd:
- 4 juli 2012 "Memo: op 3 juli in de woning geweest. de zoon en zijn vriendin en kind waren thuis. (…) de woning zag er onverzorgd uit wanden slecht onderhouden. keuken vies (…) de voortuin stond vol met troep. gevraagd of dit volgende week weg kan zijn. (…)
- 8 april 2015 "Memo: langs woning geweest de zoon was in de woning. het schijnt dat zijn vriendin en kinderen ook weer in de woning zijn het was een puinhoop in het huis niet aangebeld. Wel bij een (onleesbaar, hof) buur aangebeld een huurder. (…) Deze is heel bang van de zoon die in de woning woont en durft geen melding te maken. Huurder verteld heel veel overlast te hebben van de honden en de zoon. Het erf is heel smerig en ze kan niet buiten zitten vanwege de stank."
- 22 november 2016: "de woning ziet er onverzorgd uit. (…)"
- 15
- 15 december 2016 "Op HB geweest bij een buurman 15 dec. Hij verteld ons dat de moeder van de zoon die er nu woont zeker niet woont hij heeft haar nog nooit gezien. Hij verteld dat iedereen in de straat bang is van de zoon en niets durft te melden bij Parteon. Hij bedreigt mensen en de honden vervuilen de woning en het erf. (…)”
( e) [appellant] heeft geen vaste baan en vult zijn tijd als “vlogger” en amateur muzikant/ rapper onder de naam ‘ [naam] ’ of ‘ [naam] ’. Regelmatig zijn filmpjes van hem op YouTube te zien. Deze filmpjes zijn (deels) gemaakt in of bij de aan [X] verhuurde woning.
( f) In ieder geval drie keer zijn de ramen van de aan [X] verhuurde woning ingegooid.
( g) Op 15 februari 2017 heeft de politie de aan [X] verhuurde woning doorzocht. Zij heeft foto’s gemaakt van wat zij daarbij heeft aangetroffen en op 21 februari 2017 een mutatierapport van de huiszoeking opgemaakt. Dit rapport luidt, voor zover van belang:
“Toelichting bij actie
Doorzoeking in de woning op basis van toestemming bewoner. In de woning diverse goederen inbeslaggenomen. De woning was in zwaar vervuilde staat. In de woning troffen wij 11 honden aan. Dit waren 6 volwassen honden en 5 pups. Ras pitbull. De honden zaten in te kleine hokken. Honden in overleg met OM inbeslaggenomen. In de gehele woning uitwerpselen. Stank was niet te harden. Overal vuilnis en ontlasting van de honden. Gehele achtererf was ook voorzien van uitwerpselen. De zolder was nog zwaarder vervuild. Uit oogpunt van onze eigen gezondheid zolder niet doorzocht. Parteon in kennis gesteld en deze imitatie doorgemaild.
Betrokkene [appellant] , [appellant] (…)”
( h) Op 6 maart 2017 heeft naar aanleiding van voormelde bevindingen een gesprek plaatsgevonden tussen Parteon, [X] en de gemachtigden van partijen. Hierbij is door Parteon aan [X] te kennen gegeven dat het niet zelf bewonen van de aan haar verhuurde woning wordt beschouwd als woonfraude en is haar meegedeeld dat zij in strijd heeft gehandeld met verschillende verplichtingen uit de huurovereenkomst door het laten bewonen van die woning door [appellant] , die stelselmatig overlast veroorzaakt en in de aan [X] verhuurde woning een hondenfokkerij heeft gehad.
( i) Omdat zij aanwijzingen had gekregen dat [appellant] het gehuurde evenmin zelf bewoonde, heeft Parteon zowel [X] als [appellant] geadviseerd om zelf hun huurovereenkomsten te beëindigen. Dit hebben zij niet gedaan.
( j) In de eerste aanleg van dit kort geding heeft Parteon, voor zover in appel van belang, de ontruiming van het gehuurde door [appellant] gevorderd. Aan deze vordering heeft Parteon, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [appellant] in strijd handelt met zijn plicht het gehuurde zelf te bewonen doordat hij feitelijk op de aan [X] verhuurde woning woont. De vordering is bij het bestreden vonnis toegewezen, met verwijzing van [appellant] in de proceskosten.
3.2.1.
Grief 2houdt in dat de kantonrechter ten onrechte voldoende aannemelijk heeft geacht, kort gezegd, dat [appellant] ten tijde van de doorzoeking ervan door de politie feitelijk al langere tijd de aan [X] verhuurde woning bewoonde.
3.2.2.
Allereerst is het hof – met de kantonrechter – van oordeel dat in het licht van de bevindingen van de politie zoals gerelateerd in het onder 3.1 (g) geciteerde mutatie-rapport, de bij dat rapport gevoegde foto’s van de woning (waaruit blijkt van de ronduit deplorabele staat ervan), de onder 3.1 (d) genoemde registraties van Parteon en algemene ervaringsregels volstrekt onaannemelijk is dat, zoals [appellant] wil doen geloven, de woning tot 21 januari 2017, de dag waarop [X] op vakantie naar Duitsland is gegaan, in een goede/nette staat verkeerde en dat de door de politie op 15 februari 2017 aangetroffen situatie, toen [X] nog in Duitsland was, pas is ontstaan na eerstgenoemde datum, dus in een tijdsbestek van nog geen vier weken. Daar komt echter het volgende bij (3.2.3 tot en met 3.2.6).
3.2.3.
Het moge zo zijn dat het feit dat medewerkers van Parteon tijdens de veelvuldige huisbezoeken bij de aan [X] verhuurde woning sinds juli 2012 [X] nooit, maar [appellant] en/of diens vriendin (met kind) vrijwel altijd aantroffen, kan worden verklaard door de omstandigheden dat [X] overdag vaak niet thuis was vanwege haar vluchtelingenopvangactiviteiten in Wormer respectievelijk dat [X] onderdak bood aan de (ex-)partner van [appellant] , [Y] , en haar twee kinderen (de kleinkinderen van [X] ), maar [appellant] heeft er geen verklaring voor gegeven dat bij dergelijke huisbezoeken herhaaldelijk is geconstateerd dat die woning er onverzorgd/smerig uitzag (zie de hiervoor onder 3.1 (d) in ander verband geciteerde, ten aanzien van die woning geregistreerde meldingen van 4 juli 2012, 8 april 2015 en 22 november 2016), terwijl [appellant] van [X] zegt dat zij een nette vrouw is en de aan haar verhuurde woning altijd netjes heeft gehouden.
3.2.4.
[appellant] heeft geen redelijke verklaring gegeven voor de omstandigheid dat de onder 3.1 (e) genoemde filmpjes (deels) zijn gemaakt in of bij de aan [X] verhuurde woning – en niet bij het gehuurde – en dat in ieder geval drie keer de ramen van de aan [X] verhuurde woning zijn ingegooid, als [X] wel en [appellant] daar niet woonde. De stelling “iemand die kwaad van hem wilde heeft toen op internet het adres gegeven waar de heer [appellant] lange tijd gewoond heeft, namelijk bij zijn moeder en daardoor zijn een aantal jongeren naar zijn woning gekomen en is een keer een ruit en een andere keer 3 ruiten op een avond ingegooid” (appeldagvaarding, sub 34) is in dit verband te vaag en wordt daarom gepasseerd.
3.2.5.
In voormeld citaat wordt de aan [X] verhuurde woning aangeduid als die van [appellant] (“zijn woning”). Zou dit nog kunnen worden beschouwd als een eenmalige verschrijving van de advocaat van [appellant] , in de door Parteon overgelegde videofilmpjes (in het bijzonder de op 8 november 2016 respectievelijk 4 maart 2017 online geplaatste) spreekt [appellant] herhaaldelijk van “m’n ramen” en “m’n deur”, terwijl hij bovendien een daar kennelijk wonende passant als “buurman” aanspreekt. Ook tijdens de terechtzitting in hoger beroep duidde [appellant] (in het vuur van zijn betoog) de aan [X] verhuurde woning aan als “mijn huis”. Voor dit woordgebruik, dat niet past bij een woning waar men weliswaar in het verleden heeft gewoond maar waar men nu slechts nog regelmatig op bezoek is, heeft [appellant] geen enkele verklaring gegeven.
3.2.6.
[appellant] heeft gesteld dat hij het gehuurde (veel) te klein vindt, alsmede dat de aan [X] verhuurde woning veel groter en comfortabeler was dan het gehuurde, dat de koelkast vol was en dat die woning van alle gemakken was voorzien. Enerzijds wordt hiermee verklaard waarom [appellant] op de aan [X] verhuurde woning is gaan wonen, anderzijds laat deze laatste stelling zich zonder toelichting, die ontbreekt, niet goed rijmen met de stelling dat [X] er nooit mee heeft ingestemd dat [appellant] op de aan haar verhuurde woning zou verblijven zonder dat zij daar aanwezig was.
3.2.7.
Aan de voorgaande overwegingen doen de vele door [appellant] in appel overgelegde schriftelijke verklaringen niet af. Op de eerste plaats gaan die niet of slechts beperkt in op de vraag of [appellant] na juli 2012 (de maand van het eerste door Parteon geregistreerde huisbezoek) nog op de aan hem verhuurde woning woonde, maar voor zover zij dat wel doen, acht het hof deze verklaringen in het licht van zijn eerdere overwegingen onvoldoende om aan te nemen dat [appellant] - zoals hij stelt – slechts eenmalig drie weken in de aan [X] verhuurde woning heeft verbleven en zijn hoofdverblijf nog in het gehuurde had.
3.2.8.
De slotsom is dat het hof van oordeel is dat de kantonrechter terecht voldoende aannemelijk heeft geacht, kort gezegd, dat [appellant] ten tijde van de doorzoeking ervan door de politie feitelijk de aan [X] verhuurde woning bewoonde. De grief faalt dus.
3.3.
Grief 3houdt in dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat [appellant] het gehuurde (ten tijde van de doorzoeking van de aan [X] verhuurde woning) al langere tijd niet zelf bewoonde, althans daar zijn hoofdverblijf niet had. De grief faalt omdat dit oordeel (logisch) voortvloeit uit het oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [appellant] ten tijde van doorzoeking ervan de aan [X] verhuurde woning feitelijk al langere tijd bewoonde. Anders dan [appellant] nog opmerkt, heeft de kantonrechter niet geoordeeld dat [appellant] nooit in het gehuurde heeft gewoond, maar slechts dat dit ten tijde van de doorzoeking van de aan [X] verhuurde woning al langere tijd niet het geval was.
3.4.
Grief 4houdt in dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] is tekortgeschoten in zijn verplichtingen en dat deze tekortkoming zo ernstig is dat in hoge mate waarschijnlijk is dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst tussen partijen zal worden ontbonden. In het licht van de onder 3.1 (c) geciteerde bepalingen uit de huurovereenkomst en de daarop toepasselijke algemene voorwaarden heeft [appellant] onvoldoende toegelicht waarom zijn onder 3.3 vermelde handelen geen tekortkoming ten aanzien van deze huurbepalingen is en evenmin waarom deze tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt (art. 6:265 BW). De grief faalt dus.
3.5.1.
Grief 1houdt in dat de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat Parteon een spoedeisend belang heeft bij de door haar in kort geding gevorderde ontruiming. Het hof oordeelt als volgt.
3.5.2.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat Parteon als toegelaten instelling als bedoeld in de Woningwet gehouden is te zorgen voor een rechtvaardige verdeling van haar (schaarse) sociale huurwoningen. Nu het hof voldoende aannemelijk heeft geacht dat [appellant] geruime tijd niet op de door hem van Parteon gehuurde woning heeft gewoond en deze dus kennelijk onvoldoende kon waarderen en/of in het geheel niet nodig had, dient Parteon, gelet op de grote hoeveelheid woningzoekenden en de wachttijden die op dit moment voor hen gelden, daartegen vanwege voormelde wettelijke taak snel en effectief te kunnen optreden, ook om de maatschappij duidelijk te maken dat zij haar taken serieus neemt. Parteon had en heeft dus een voldoende spoedeisend belang bij haar vordering tot ontruiming in kort geding. [appellant] wordt in appel niet geschaad door eventuele verzuimen van (de advocaat van) Parteon in eerste aanleg. Ook deze grief heeft dus geen succes.
3.6.
Omdat de eindconclusie is dat de door Parteon gevorderde ontruiming van het gehuurde terecht is toegewezen, is [appellant] evenzeer terecht als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten verwezen.
Grief 5, die anders betoogt, faalt daarom.
3.7.
Nu alle grieven falen, zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld. Aan het pleidooi zal echter slechts één punt op basis van het geldende liquidatietarief worden toegekend omdat de zaak tegelijk met die tussen [X] en Parteon is behandeld.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Zaanstad van 3 juli 2017, waarvan beroep, voor zover tussen partijen gewezen;
verwijst [appellant] in kosten van het appel aan de zijde van Parteon gevallen, tot op heden begroot op € 716,= wegens verschotten en € 1.782,= wegens salaris van de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over een en ander vanaf de derde dag na betekening van dit arrest;
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, D.J. van der Kwaak en M.E. van Rossum en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 juli 2017.
Het bovenstaande bevat de vastlegging van de motivering van het reeds op 28 juli 2017 uitgesproken arrest en is op 17 augustus 2017 aldus vastgesteld en door de voorzitter voornoemd ondertekend.