Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] ,
[appellant sub 2]
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
4.Beslissing
200.197.943/01:
200.197.559/01:
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de beëindiging van een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte. De appellanten, [appellant sub 1] en [appellant sub 2], hebben in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin werd bepaald dat de huurovereenkomst zou eindigen op 31 juli 2016 en de ontruiming per die datum gelast werd. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst op grond van dringend eigen gebruik door de verhuurder, [geïntimeerde], kon worden beëindigd. De appellanten hebben de opzegging van de huurovereenkomst betwist en voerden aan dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van dringend eigen gebruik. De zaak is behandeld op de zitting van 15 juni 2017, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kantonrechter zijn vastgesteld en heeft geoordeeld dat de opzegging van de huurovereenkomst op een te korte termijn heeft plaatsgevonden. Het hof heeft de grieven van de appellanten en de gegrondheid van de vordering van de geïntimeerde beoordeeld. Uiteindelijk heeft het hof de beëindiging van de huurovereenkomst bevestigd, maar de ontruimingsdatum vastgesteld op 1 oktober 2017. Tevens is de hoogte van de verhuis- en inrichtingskostenvergoeding voor [appellant sub 2] aangepast. De proceskosten zijn toegewezen aan de zijde van de geïntimeerde.