ECLI:NL:GHAMS:2017:3128

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2017
Publicatiedatum
4 augustus 2017
Zaaknummer
200.186.977/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor schade aan houten lamellen door kwartsstof bij schuren van vloer

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een aannemer voor schade aan houten lamellen die is ontstaan door kwartsstof tijdens het schuren van een vloer. De appellant, eigenaar van een appartement, had een overeenkomst gesloten met de geïntimeerde aannemer voor het leggen van een houten vloer. Na de werkzaamheden ontdekte de appellant dat er bouw- en betongruis op de lamellen was gekomen, wat leidde tot schade. De appellant vorderde schadevergoeding van de aannemer, die hij aansprakelijk stelde voor de schade. De kantonrechter had de vorderingen van de appellant afgewezen, omdat deze volgens de rechter onvoldoende maatregelen had getroffen om de lamellen te beschermen, zoals aangegeven in de checklist die de aannemer had verstrekt. In hoger beroep betoogde de appellant dat de checklist niet specifiek genoeg was en dat de aannemer hem had moeten waarschuwen voor het risico van kwartsstof. Het hof oordeelde dat het eerst moet vaststellen of het kwartsstof op de lamellen afkomstig is van het schuren van de vloer door de aannemer. Het hof heeft behoefte aan deskundige voorlichting om deze vraag te beantwoorden. De zaak is naar de rol verwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.186.977/01
zaaknummer rechtbank : 4292078/CV EXPL 15-5914/WT
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 augustus 2017
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. J. Swaan te Alkmaar,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. K. Roderburg te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 16 februari 2016 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter) van 18 november 2015, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven met producties;
- memorie van antwoord met producties;
[geïntimeerde] heeft bij brief van 3 maart 2017 van mr. Swaan ten behoeve van het pleidooi een viertal producties bij de roladministratie van het hof ingediend.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 17 maart 2017 doen bepleiten door hun respectieve advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zijn vordering tot betaling van een schadevergoeding van € 5.129,20 en van de buitengerechtelijke incassokosten van € 631,46 zal toewijzen, alsmede voor recht zal verklaren dat [appellant] een bedrag van € 372,63 en de incassokosten niet hoeft te voldoen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd , eventueel onder verbetering van de gronden, het vonnis te bekrachtigen en [appellant] - uitvoerbaar bij voorraad – te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[appellant] is eigenaar van een appartement aan de [adres] te [plaats] (hierna: het appartement).
2.2
Op 31 oktober 2013 hebben [appellant] (als opdrachtgever) en [geïntimeerde] (als aannemer) een overeenkomst van aanneming van werk (hierna: de overeenkomst) gesloten voor het leggen van een houten vloer in het appartement. Het totale bedrag voor de aankoop en het leggen van de vloer bedroeg € 12.844,67. De inhoud van de overeenkomst blijkt uit de factuur van 31 oktober 2013 die [geïntimeerde] aan [appellant] heeft verstuurd. Bij die factuur was een “checklist voor parketvloeren” (hierna: de checklist) ingesloten. In de checklist staat onder meer:
“Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van uw parket of laminaatvloer bij [geïntimeerde]. Zo weet u zeker dat u goed zit. Voordat uw vloer geplaatst wordt. Zijn er nog een paar zaken waar u aan kunt denken om een perfect geplaatste vloer te krijgen. Hieronder vindt u daarvan een overzicht:(…)
Vloeren worden door ons gelegd met enorme voorzichtigheid, om te voorkomen dat er beschadigingen kunnen ontstaan werken wij zeer zorgvuldig. Zorg daarom bij nieuwe wanden, keukens of dergelijke waardevolle kwetsbare objecten, voor een voldoende bescherming! Wij stellen ons niet verantwoordelijk voor kosten die voortvloeien uit een onvoldoende bescherming”.
2.3
Uit het proces-verbaal van oplevering van 29 november 2013 blijkt dat de oplevering van het appartement door de aannemer [A] met instemming van [appellant] op die datum heeft plaatsgevonden.
2.4
[appellant] heeft op 12 december 2013 metalen en houten lamellen gekocht voor € 4.425,00 (inclusief btw). De lamellen zijn op 13 december 2013 door de leverancier, [leverancier], in het appartement opgehangen.
2.5
Op 14 december 2013 is [appellant] vertrokken voor een vakantie in het buitenland tot en met 15 januari 2014. Voorafgaand aan zijn vertrek heeft [appellant] de sleutels van het appartement, de contactgegevens van zijn zwager, [B], en zijn mobiele telefoonnummer aan [geïntimeerde] gegeven.
2.6
De houten vloer is gelegd in de periode van 6 tot en met 10 januari 2014. De voorbereidende werkzaamheden, bestaande uit het schuren en primeren van de anhydrietvloer, zijn in opdracht van [geïntimeerde] door Klussenbedrijf [C] (hierna: [C]) uitgevoerd. Tijdens deze werkzaamheden waren de lamellen in de woonkamer niet en in de slaapkamers voor de helft opgetrokken.
2.7
Na terugkomst van vakantie ontdekte [appellant] dat op de lamellen bouw- en betongruis lag dat niet met een doek van de houten lamellen te verwijderen was.
Bij e-mail van 30 januari 2014 heeft [appellant] aan [D] van [geïntimeerde] (hierna: [D]) geschreven:
“Ik heb advies ingewonnen bij de [E]. Zij waren in ons complex aan het schoonmaken. De bedrijfsleider was aanwezig en hij gaf aan dat dit geen stof is maar betongruis en dat dit niet zomaar met een lapje is te verwijderen. Anders gaat dit in de nerven van de houten lamellen zitten. Met een vochtige doek helemaal niet. Dan trekken de lamellen krom. (…)”.
2.8
Bij e-mail van 31 januari 2014 heeft [appellant] aan [D] geschreven:
“Volgens mij is het niet zo ingewikkeld. [geïntimeerde] verricht werkzaamheden en de werknemers richten schade aan. Hier hoor je je als bedrijf tegen te verzekeren. Gaan jullie het zelf oplossen of ga ik een bedrijf inhuren? Ik wil dit (betongruis) op zeer korte termijn uit mijn huis hebben. (…).”
2.9
Bij e-mail van 1 februari 2014 heeft [D] aan [appellant] geschreven:
“Mijn excuses dat ik gister niet op de hoogte gesteld heb omdat ik nog geen compleet antwoord had.
Echter na gesproken te hebben met de parketteur die het schuren van de ondervloer uitgevoerd heeft, en de eerste medewerker ter plaatsen was tevens dit is niet de medewerker die het laatste deel vloer op vrijdag 24-01 afgerond heeft. Geeft zeer nadrukkelijk aan dat er al een grote hoeveelheid stof in de woning aanwezig was voordat hij begon met het schuren van de anhydriet vloer. Hij heeft zelfs de vloer eerst goed moeten stofzuigen voordat hij überhaupt kon beginnen aan het schuren van de werkvloer. Dit zijn werkzaamheden die we uit service uitgevoerd hebben aangezien we wisten hoeveel tijdsdruk ervoor u was i.v.m. verhuizing en hebben hier niet over gereclameerd.
Tevens het “schuren” van anhydriet is niet meer dan het maken van krasjes in de werkvloer waardoor de hechting krijgen met de lijm. Dit heeft tot gevolg dat er nihil stof vrij komt. Daarnaast werkt hij met een afzuiging aan zijn machines, waardoor het stof wat vrijkomt direct afgezogen wordt. Hij heeft mij verzekerd dat deze afzuiging gehanteerd is tijdens het uitvoeren van werkzaamheden bij u thuis.
Wij zullen niet zeggen dat onze werkzaamheden stofvrij is en een stofontwikkeling van betongruis in de mate getoond op de foto, kan niet afkomstig zijn door de werkzaamheden verricht door ons. Waar het stof wel vandaan komt weten wij (toevoeging hof: bedoeld zal zijn:
niet), het enige is dat onze collega al stof aantrof in de woning in grotere hoeveelheden voordat hij starten. Wij voelen ons niet verantwoordelijk voor de reiniging hiervan. (...)”
2.1
Bij e-mail van 10 februari 2014 heeft [appellant] aan [D] bericht (onder meer) dat hij het jammer vindt dat [geïntimeerde] zich niet verantwoordelijk toont en dat hij de zaak uit handen zal geven. In de week van 10 februari 2014 heeft [E] dienstverleners B.V. in opdracht van [appellant] de lamellen gereinigd voor een bedrag van € 318,00 (inclusief btw).
2.11
Naar aanleiding van een bezoek dat [leverancier] aan het appartement bracht, heeft [F] van [leverancier] bij brief van 21 maart 2014 aan [appellant] geschreven:
“(…) vanmorgen werd ik geconfronteerd met bouwgruis wat in de groeven van de lamellen is gaan zitten, met name als de zon erop schijnt lijkt het of de lamel grauw is in plaats van mat zwart. Omdat het helaas niet mogelijk is om de lamellen nat te maken, is het erg lastig om het gruis uit de groef van de lamel te krijgen. (…)”.
2.12
Winkler’s Advies & Expertise heeft op 27 mei 2014 een expertiserapport opgesteld in opdracht van de gemachtigde van [appellant] (hierna: het expertiserapport). De kosten van het expertiserapport bedroegen € 302,50 en zijn op 27 mei 2014 gefactureerd aan de rechtsbijstandsverzekeraar van [appellant].
In het expertiserapport staat (onder meer):
“Aangezien anhydriet, dan wel calciumfosfaat, een samenstelling van gips en zand betreft, ontstaat door schuren zogenaamd kwartsstof.(…)De finish van de houten lamellen ten gevolge van het schuurstof onherstelbaar aangetast.
(…)De aanwezige aantastingen met betrekking tot de finish van de houten jaloezielamellen zijn zodanig, dat herstel in economisch opzicht niet verantwoord mogelijk is. (…)
Naar aanleiding van de verkregen informatie en de bevindingen van ondergetekende zijn volgens ondergetekende de aantastingen in de lak van de houten jaloezielamellen wederpartij toe te rekenen.
(…)”
2.13
In opdracht van [geïntimeerde] heeft Graydon Incasso B.V.(hierna: Graydon) op 25 april 2014 [appellant] gesommeerd om het openstaande saldo van de aanneemsom en rente en kosten, totaal € 778,60, te voldoen. Bij e-mail van 21 juli 2014 van de gemachtigde van [appellant], heeft [appellant] (onder anderen) aan [geïntimeerde] geschreven dat hij zich voor wat betreft de verschuldigde hoofdsom van € 372,63 beroept op verrekening, dat vanwege dat beroep op verrekening door hem geen rente verschuldigd is en dat de incassokosten evenmin verschuldigd zijn omdat de aanzegging van de verschuldigdheid daarvan niet juist is geschied.
2.14
Bij brief van 21 juli 2014 heeft de gemachtigde van [appellant] [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de schade die is toegebracht aan de houten lamellen van
€ 3.661,-, voor de schoonmaakkosten van € 318,- en voor de expertisekosten van
€ 302,50. De gemachtigde van [appellant] heeft [geïntimeerde] gesommeerd om het totaalbedrag van € 4.281,50 binnen 14 dagen te voldoen. Bij e-mail van 29 juli 2014 heeft Graydon de gestelde aansprakelijkheid van [geïntimeerde] afgewezen en [appellant] betaling verzocht van het openstaande bedrag op de factuur van [geïntimeerde].

3.Beoordeling

3.1
[appellant] heeft in de dagvaarding van 6 juni 2015 gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 5.129,20 (hoofdsom) en van
€ 631,46 (buitengerechtelijke incassokosten). In de dagvaarding wordt de hoofdsom als volgt gespecificeerd: schade lamellen € 4.508,70 (de vervangingswaarde van de houten lamellen van € 4881,33 min het restant van de aanneemsom € 372,63), schoonmaakkosten € 318,- en expertisekosten € 302,50.
De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen omdat (kort samengevat) het gelet op de inhoud van de door [geïntimeerde] toegezonden checklist van [appellant] verwacht had mogen worden dat hij voorafgaand aan de werkzaamheden maatregelen zou treffen om de lamellen te beschermen en dat [appellant] zijn verantwoordelijkheid niet op [geïntimeerde] kan afwentelen. Daarom achtte de kantonrechter geen sprake van een toerekenbare tekortkoming door [geïntimeerde] en behoeft volgens haar de vraag of het stof op de lamellen veroorzaakt is door het schuren van de vloer, geen bespreking.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met één grief op die er toe strekt het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen.
3.2
[appellant] heeft zijn grief in de memorie van grieven als volgt toegelicht. De (in 2.2 gedeeltelijk aangehaalde) checklist is aan te merken als algemene voorwaarde, zoals bedoeld in artikel 6:231 BW. De daarin opgenomen instructie om waardevolle kwetsbare objecten te beschermen was voor [appellant] onvoldoende specifiek omdat hij niet wist dat bij het schuren van de vloer veel kwartsstof zou vrijkomen en neer zou slaan op de lamellen. [geïntimeerde] had hem hier specifiek voor moeten waarschuwen en moeten wijzen op het risico van kwartsstof. Nadat [C] [geïntimeerde] op de aanwezigheid van de lamellen gewezen had, heeft [geïntimeerde] [C] geïnstrueerd om door te werken. [geïntimeerde] had na die mededeling contact op moeten nemen met [appellant] of zijn zwager of de lamellen op moeten (laten) trekken dan wel af moeten (laten) dekken. Door bij het schuren van de vloer de lamellen onbeschermd en niet opgetrokken te laten hangen, heeft [geïntimeerde] niet de zorgvuldigheid in acht genomen die van haar verwacht had mogen worden om de onderhavige schade te voorkomen. De in de checklist opgenomen uitsluiting van aansprakelijkheid voor deze schade acht [appellant] onredelijk bezwarend in de zin van art. 6:237 sub f BW en op die grond vernietigbaar.
Tijdens het pleidooi in hoger beroep heeft [appellant] betwist dat hem de checklist bij het sluiten van de overeenkomst ter hand gesteld is.
3.3
[geïntimeerde] heeft de grief bestreden. Zij heeft aangevoerd dat bij het schuren van de vloer vrijwel geen stof en in ieder geval geen kwartsstof vrij pleegt te komen en dat bij het schuren een schuurmachine is gebruikt die is voorzien van een afzuiging. [geïntimeerde] heeft gesteld en te bewijzen aangeboden dat voorafgaand aan de schuurwerkzaamheden er in het appartement reeds een grote hoeveelheid stof aanwezig was. Zij acht het expertiserapport niet juist omdat daaruit niet blijkt dat onderzocht is of het op de lamellen aanwezige kwartsstof van (het schuren van) de vloer afkomstig is en evenmin of navraag is gedaan naar de mogelijkheid van reiniging van de lamellen door een daartoe gespecialiseerd bedrijf. Tevens heeft zij weersproken dat zij ter beperking van schade aan de lamellen in aanvulling op de checklist nog een waarschuwingsplicht jegens [appellant] had, dan wel gehouden was tot het (doen) optrekken of afdekken van de lamellen omdat zij niet bekend was met de kwetsbaarheid van het materiaal en evenmin wist dat dit geen kwartstof kan verdragen. [geïntimeerde] heeft het beroep van [appellant] op de vernietigbaarheid van de uitsluiting van aansprakelijkheid bestreden. Zij acht het beding niet onredelijk bezwarend omdat het alleen van toepassing is indien haar wederpartij, zoals in dit geval [appellant], niet aan de waarschuwing gevolg heeft gegeven.
3.4
Het hof overweegt als volgt. Voor de beoordeling of [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden schade, is van belang of die schade het gevolg is van een toerekenbare tekortkoming door [geïntimeerde]. [appellant] heeft aan zijn stelling, dat van een toerekenbare tekortkoming sprake is, feitelijk ten grondslag gelegd dat door het schuren van de vloer kwartsstof op de lamellen terecht is gekomen waardoor de houten lamellen onherstelbaar zijn beschadigd en dat [geïntimeerde] ter voorkoming daarvan, heeft verzuimd hem of zijn zwager te waarschuwen en heeft nagelaten de lamellen op te trekken of anderszins te beschermen.
3.5
Het meest verstrekkende verweer van [geïntimeerde] is dat het kwartsstof op de lamellen niet afkomstig is van het schuren van de vloer. [geïntimeerde] heeft ter onderbouwing van die stelling naar voren gebracht dat de parketteur en de eerste medewerker die ter plaatse aanwezig waren, hebben verklaard dat in het appartement een zodanig grote hoeveelheid stof aanwezig was dat de parketteur de vloer eerst moest stofzuigen alvorens die te kunnen schuren. Indien komt vast te staan dat het kwartsstof op de lamellen niet afkomstig is van het schuren van de vloer door [geïntimeerde], staat vast dat de gestelde schade niet veroorzaakt kan zijn door [geïntimeerde] en zijn de vorderingen van [appellant] terecht afgewezen.
3.6
Feitelijk onderzoek naar de herkomst van het kwartsstof is evenwel alleen dan voor de beoordeling van de zaak relevant indien [geïntimeerde] (geheel of gedeeltelijk) aansprakelijk is voor de schade van [appellant] als komt vast te staan dat het kwartsstof op de lamellen afkomstig is van het schuren van de vloer door [geïntimeerde]. Dit betekent dat het hof om redenen van efficiency, eerst zal beoordelen of [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade er veronderstellenderwijs van uitgaande dat het kwartsstof op de lamellen afkomstig is van het schuren van de vloer door [geïntimeerde].
3.7
[geïntimeerde] heeft gesteld dat [appellant] volgens de checklist had moeten zorgdragen voor beschermende maatregelen en, omdat [appellant] dat nagelaten heeft, de schade voor zijn risico komt. [appellant] heeft voor het eerst tijdens het pleidooi in hoger beroep gesteld dat de checklist niet van toepassing is omdat een exemplaar daarvan niet tijdens maar pas na het sluiten van de overeenkomst aan hem ter hand gesteld is..
[geïntimeerde] heeft bepleit dat deze stelling een nieuwe grief is en om die reden als te laat aangevoerd door het hof buiten beschouwing gelaten dient te worden.
[appellant] heeft geen grief gericht tegen het uitgangspunt van de kantonrechter dat de checklist door toezending aan [appellant] van toepassing is op de overeenkomst. Integendeel, hij heeft in nr. 4.3 van de memorie van grieven gesteld:
“Het is juist dat bij het aangaan van de overeenkomst van aanneming [appellant] de checklist voor partketvloeren van [geïntimeerde] heeft ontvangen.”
Met deze stelling heeft [appellant] uitdrukkelijk erkend dat de checklist hem bij het aangaan van de overeenkomst ter hand is gesteld. Op die stelling kan [appellant] in dit stadium van de procedure niet meer terugkomen..
Dit betekent dat de checklist deel uitmaakt van de overeenkomst.
3.8
Het staat vast dat zowel [appellant] als [geïntimeerde] voorafgaand aan het schuren van de vloer geen maatregelen hebben getroffen of hebben laten treffen ter bescherming van de lamellen. Zij maken elkaar daarvan over en weer een verwijt. [geïntimeerde] stelt dat [appellant] beschermende maatregelen had moeten treffen en [appellant] voert dat [geïntimeerde] hem of zijn zwager had moeten waarschuwen voor het vrijkomen van kwartsstof of zelf maatregelen had moeten (doen) treffen. De vraag is voor wiens risico het niet treffen van maatregelen ter bescherming van de lamellen komt.
3.9
Uitgaande van de in nr. 3.6 genoemde veronderstelling dat het kwartsstof is vrijgekomen bij het schuren van de vloer, acht het hof voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] de volgende gezichtspunten van belang. [appellant] mocht van [geïntimeerde], als professioneel bedrijf op het gebied van het verkopen en leggen van vloeren, verwachten dat zij bekend is met het feit dat bij het schuren van de vloer (mogelijk) kwartsstof vrij kan komen en met de mogelijke schadelijke gevolgen daarvan voor het interieur.. [geïntimeerde] mocht er niet op vertrouwen dat de gemiddelde consument weet dat bij het schuren van de vloer (mogelijk) kwartsstof vrijkomt en bekend is met de mogelijke schadelijke gevolgen daarvan. Dit betekent dat van [geïntimeerde] voorafgaand aan het schuren van de vloer geconfronteerd met de aanwezigheid van lamellen, verwacht had mogen worden dat zij [appellant] (of zijn zwager) zou hebben gewaarschuwd voor het vrijkomen van kwartstof en zou hebben geadviseerd maatregelen ter bescherming van de lamellen te treffen. Nu vaststaat dat [geïntimeerde] dat nagelaten heeft, mocht zij, althans de door haar ingeschakelde parketteur, er niet op vertrouwen dat bescherming van de lamellen niet nodig was omdat [appellant] die onbeschermd en naar beneden had laten hangen. Dat vertrouwen kon [geïntimeerde] niet ontlenen aan de in de checklist opgenomen waarschuwing, omdat daarin het vrijkomen van kwartsstof en de mogelijke schadelijke gevolgen daarvan niet worden genoemd.
Dit betekent dat de bekendheid van [appellant] met de checklist niet reeds met zich mee brengt dat het onbeschermd naar beneden laten hangen van de lamellen geheel voor rekening en risico komt van [appellant] maar evenmin dat enkel vanwege de in de checklist opgenomen waarschuwing er sprake is van 100% eigen schuld aan de zijde van [appellant]. Het op art. 6:237 sub f BW gebaseerde beroep van [appellant] op de vernietigbaarheid van de in nr. 2.2 van dit arrest aangehaalde tekst van de checklist behoeft bij gebrek aan belang geen verdere behandeling.
3.1
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat hij niet bekend was en evenmin bekend hoefde te zijn met het feit dat de lamellen geen kwartsstof kunnen verdragen. Als al aangenomen wordt dat [geïntimeerde] niet bekend was en evenmin behoorde te zijn met de mogelijkheid van de onderhavige schade, dan is dat feit voor de beantwoording van de vraag voor wiens risico het niet treffen van veiligheidsmaatregelen komt, niet van belang omdat (dan zeker) ook voor [appellant] geldt dat hij niet bekend was en evenmin behoorde te zijn met de mogelijkheid van de onderhavige schade. Voor de risicoverdeling heeft dat feit in de rechtsverhouding tussen partijen derhalve geen onderscheidende betekenis.
3.11
Het voorgaande betekent dat als het kwartsstof afkomstig is van het schuren van de vloer door [geïntimeerde], [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de daardoor veroorzaakte schade, behoudens de mogelijke ‘eigen schuld’ van [appellant]. Voor die aansprakelijkheid dient vastgesteld te worden dat het op de lamellen aanwezige kwartsstof afkomstig is van het schuren van de vloer door [geïntimeerde].
Voor die vaststelling heeft het hof behoefte aan deskundige voorlichting. Het hof stelt zich voor aan de deskundige(n) de volgende vragen te stellen:
1. Is het op de lamellen aanwezige kwartsstof afkomstig is van het schuren van de vloer?
2. Zo ja, is het kwartsstof zodanig van alle lamellen te verwijderen dat geen zichtbare schade resteert?
3. Heeft u nog opmerkingen in het kader van de u gegeven opdracht en/of die u voor de beoordeling van uw antwoorden van belang acht, zo ja, welke zijn dat?
3.12
Partijen verschillen ook van mening over de omvang van de schade waarvoor [geïntimeerde] aansprakelijk zou zijn en twisten in dat kader onder meer over het bestaan en de omvang van de eigen schuld van [appellant]. Het hof houdt ter zake daarvan en van de overige punten van geschil, iedere verdere beoordeling aan.
3.13.
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen om partijen in de gelegenheid te stellen zich ieder achtereenvolgens bij akte uit te laten over het te gelasten deskundigenbericht, het aantal en de persoon van de te benoemen deskundige(n) en de aan de in nr. 3.11 genoemde vragen. Het hof geeft partijen in overweging om gezamenlijk te komen met een voordracht voor de te benoemen deskundige(n).

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 29 augustus 2017 voor het nemen van een akte door [appellant] over hetgeen in nr. 3.13 van dit arrest is overwogen waarna [geïntimeerde] met een termijn van 4 weken een antwoordakte mag nemen, en
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.A. Verscheure, H.T. van der Meer en
H.M.M. Steenberghe en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2017.