3.5.1.De partij die de agentuurovereenkomst onregelmatig, zonder inachtneming van de opzegtermijn opzegt, is gehouden tot vergoeding van de schade van de wederpartij (artikel 7:439 lid 1 BW). In dit geval bedraagt de overeengekomen opzegtermijn, gezien artikel 2 lid 1 van de agentuurovereenkomst van 21 april 2008, drie maanden. Schadeplicht ontbreekt slechts dan indien er is opgezegd wegens een dringende, aan de wederpartij onverwijld medegedeelde reden, van dien aard dat van de partij die de overeenkomst opzegt redelijkerwijs niet kan worden gevergd de overeenkomst, zelfs tijdelijk, in stand te laten (artikel 7:439 lid 1 en 2 BW). De stelplicht en bewijslast dat sprake is van een dringende reden en dat aan de vereisten voor een beroep op de dringende reden is voldaan, rust op de partij die op grond daarvan de overeenkomst heeft opgezegd - in dit geval dus op BNL.
3.5.2.Of een dringende reden bestaat, hangt af van de aard van de daarvoor opgegeven reden en van de afweging van de concrete omstandigheden in het geval. Vervolgens dient onderzocht te worden of, in het licht van die omstandigheden, van de opzeggende partij niet gevergd kan worden de agentuurrelatie nog langer in stand te houden. Bij de beoordeling of sprake was van zodanige omstandigheden dienen met name en onder meer de navolgende, destijds aan beide partijen bekende feiten en omstandigheden te worden betrokken:
a. In de agentuurovereenkomst is geen regeling opgenomen over het ter beschikking stellen van een monstercollectie, laat staan dat dit zou moeten plaatsvinden gedurende een vast omschreven periode, meer in het bijzonder de door BNL bepleite periode. Aan de door Kyra bestreden stelling van BNL dat de gebruikelijke handelwijze van Kyra om de monstercollectie steeds voor de door BNL gewenste verkoopperiode ter beschikking te stellen, tussen partijen bindende kracht heeft gekregen, staat in de weg het bepaalde in artikel 12 van de agentuurovereenkomst dat inhoudt dat wijzigingen en aanvullingen op die overeenkomst slechts geldig zijn indien zij schriftelijk zijn overeengekomen. Van zo’n schriftelijke aanvulling op de overeenkomst is, zo is onomstreden, geen sprake. Anders dan BNL stelt, volgt uit artikel 7:430 lid 2 BW niet dat Kyra als principaal gehouden is een monstercollectie voor de door BNL gewenste duur/verkoopperiode aan te bieden. Die bepaling schrijft immers slechts voor dat de principaal gehouden is documentatiemateriaal ter beschikking te stellen, waaronder monsters zijn te begrijpen, doch regelt niet wanneer en hoe lang. Tot een vaste periode waarbinnen Kyra gehouden zou zijn een monstercollectie aan BNL ter beschikking te stellen, kan dan ook niet op basis van de overeenkomst of de wet worden geconcludeerd.
b. Onomstreden is dat de door BNL voor Kyra op de Belgische markt behaalde omzet sinds 2012 dalende was en in 2014 meer dan gehalveerd was ten opzichte van de in verband met de twee collecties van 2011 behaalde omzet. In het licht hiervan mocht Kyra de nodige flexibiliteit van haar agent BNL verwachten en de bereidheid andere wegen te bewandelen dan de tot dan toe gebruikelijke, die kennelijk niet (meer) tot voldoende resultaat leidden. Het hof is van oordeel dat dit ook het geval is indien wordt uitgegaan van de juistheid van de stelling dat de teruglopende omzet het gevolg was van het wegvallen van de modebeurzen in België en een stijlwijziging in de collectie van Kyra. Tussen partijen is onomstreden dat de omzet van Kyra op de Nederlandse markt vanaf 2012 ten opzichte van 2015 bijna is verdubbeld en dat Kyra zich in 2014 met succes heeft weten te introduceren op de Duitse markt.
c. Onomstreden is voorts dat Kyra vanaf medio 2014 de bij haar levende zorgen over de afname in omzet onder de aandacht van BNL heeft gebracht en dat zij daarover (in ieder geval) op 9 mei 2014 en 29 september 2014 met elkaar hebben gesproken. Voorts staat vast dat Kyra’s salesmanager, mw. [A] , BNL op 9 december 2014 heeft vergezeld naar afspraken met potentiële afnemers teneinde BNL te ondersteunen in het vergroten van de omzet. Niet in debat tussen partijen is dat Kyra de monstercollectie voor het seizoen voorjaar/zomer 2015 in augustus 2014 eerder dan gebruikelijk bij BNL heeft teruggehaald, ten behoeve van haar nieuw aangestelde agent voor de Ierse markt.
d. De monstercollectie voor het najaar/winter 2015 is door Kyra wel weer voor de gehele door BNL gewenste verkoopperiode van eind januari 2015 tot en met begin maart 2015 ter beschikking gesteld. Onbetwist is dat de omzet in die periode desondanks is teruggevallen tot € 74.000,00, daar waar BNL een jaar eerder voor het najaar/winter 2014 nog een omzet had behaald van € 133.000,00 en dat het aantal klanten / afnemende winkeliers inmiddels was afgenomen van 23 tot 14.
e. Gelet op de al jarenlang afnemende omzet op de Belgische markt, de evenzo al langere tijd bij beide partijen levende zorgen daarover, het al een keer gedeeld hebben van een monstercollectie en het gegeven dat het vervaardigen en ter beschikking stellen van een monstercollectie een niet onaanzienlijke investering van Kyra vroeg -of het nu gaat om een bedrag van circa € 9.500,00 volgens BNL of circa € 19.000,00 volgens Kyra - in welke investering BNL niet behoefde bij te dragen, mocht BNL na de teleurstellende verkoopperiode voor het najaar/winter 2015 naar het oordeel van het hof niet zonder meer verwachten dat Kyra een monstercollectie voor de volledige door BNL gewenste verkoopperiode voor het seizoen voorjaar/zomer 2016 ter beschikking zou stellen. BNL had er in redelijkheid op bedacht moeten zijn dat Kyra tegen die geschetste achtergrond een kortere periode van terbeschikkingstelling bij haar aan de orde zou stellen, met name vanwege het afnemen van het klantenbestand tot 14 afnemende winkeliers. BNL heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door Kyra bij de comparitie in hoger beroep, onvoldoende concreet gemaakt dat de aanschaf van een monstercollectie voor Kyra een vrijwel budgetneutrale investering is (vanwege de mogelijkheid van verkoop aan particulieren na afloop van de verkoopperiodes).
f. In dit geval heeft Kyra - in ieder geval - op 29 april 2015 haar voornemen om de monstercollectie voor BNL te laten delen met haar Ierse agent kenbaar gemaakt, dus ongeveer 2½ maand voor de start van de door BNL gewenste verkoopperiode. BNL zou daarbij de volledige monstercollectie ter beschikking krijgen van 6 juli tot 30 juli 2015 en vervolgens voor de duur van ongeveer twee weken in de periode van eind augustus 2015 tot medio september 2015, met, zo heeft Kyra onbestreden aangevoerd, de mogelijkheid van een uitloop, onder aanbieding aan BNL om in de tussenliggende periode Kyra’s showroom in Haarlem en de daarin aanwezige collectie te kunnen gebruiken voor klanten.
g. De bezwaren van BNL tegen het aldus moeten delen van de monstercollectie en tegen een gebruik van Kyra’s showroom houden in essentie verband met de door BNL toegepaste verkoopmethode, te weten het gedurende een vaste periode in haar showroom in Antwerpen gelijktijdig presenteren van de monstercollectie van Kyra én die van vier andere kledingmerken waarvoor BNL de Belgisch agent is. BNL heeft onvoldoende gesteld, en dit is het hof evenmin gebleken, dat een kortere periode van ter beschikking stellen in combinatie met het kunnen bezichtigen van Kyra’s collectie in Haarlem, bezien naar de stand van zaken op 13 mei 2015 bij de 14 nog resterende klanten op zodanig serieuze bezwaren zou stuiten dat het aldus moeten delen van de monstercollectie
de factoop beëindiging van de agentuurovereenkomst neerkwam. Onbetwist is dat in elk geval nadien een aantal Belgische klanten in Haarlem de monstercollectie heeft bezichtigd.
h. Uit de brieven van 12 en 22 mei 2015 blijkt dat Kyra weliswaar een voor BNL onwelgevallige beslissing voorstond, doch ook dat zij daarover het overleg met BNL zocht, mede om tot maatregelen en stappen te komen die de omzet in de toekomst weer zouden doen stijgen. Het door Kyra gevraagde commitment en het door haar gevraagde plan van aanpak moeten naar het oordeel van het hof in dat verband worden gelezen. Die handreiking van Kyra voor overleg over hoe te handelen bij de start van de verkoop in juli 2015 heeft BNL, naar moet worden vastgesteld, niet aanvaard en zij is verder overleg uit de weg gegaan.