In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, hebben appellanten A, B, C en D hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een verzoek tot aanvulling van een arrest dat op 20 juni 2017 was uitgesproken. Appellanten stelden dat het hof verzuimd had te beslissen over een onderdeel van hun vordering, namelijk de vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Dit verzoek werd ondersteund door de advocaat van de geïntimeerde, die instemde met de aanvulling van het arrest.
Het hof heeft in zijn eerdere arrest vastgesteld dat appellanten recht hebben op vergoeding van buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 1.788,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 13 maart 2009. Echter, deze vordering was niet opgenomen in het dictum van het arrest. Na het verzoek van appellanten en de instemming van de geïntimeerde, heeft het hof besloten om de aanvulling door te voeren.
In de beslissing van 25 juli 2017 heeft het hof de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 1.788,- aan appellanten, inclusief de wettelijke rente. De aanvulling op het eerdere arrest is officieel vastgelegd en zal worden toegevoegd aan de minuut van het arrest van 20 juni 2017. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de procesvoering en de noodzaak om alle onderdelen van een vordering in de uitspraak op te nemen.