ECLI:NL:GHAMS:2017:303

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2017
Publicatiedatum
9 februari 2017
Zaaknummer
23-002132-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal met geweld, mishandeling en bedreiging met vuurwapen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, waaronder diefstal met geweld en bedreiging met een vuurwapen. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en heeft de verdachte veroordeeld voor diefstal met geweld, mishandeling en bedreiging met een vuurwapen. De feiten vonden plaats in 2012, waarbij de verdachte samen met anderen een auto heeft gestolen en geweld heeft gebruikt tegen de slachtoffers. De verdachte heeft daarbij een vuurwapen gebruikt en is ook veroordeeld voor het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie. Het hof heeft de straf bepaald op 29 maanden gevangenisstraf, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

parketnummer: 23-002132-14
datum uitspraak: 31 januari 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 21 mei 2014 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15/840050-12 en 15/810144-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
adres: [adres]

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 15/840050-12 onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 januari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is, voor zover in hoger beroep aan de orde, aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 15/840050-12, 2 primair:hij op of omstreeks 18 maart 2012 te Den Haag, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto (Fiat Brava, kleur: blauw, kenteken: [kenteken 1] ) en/of een autosleutel (horende bij deze Fiat Brava) en/of (onder meer) twee zwarte koffers (met reizigersbagage) en/of een roze tas (met babyspullen en/of een portemonnee) en/of een geldbedrag (van ongeveer 3.000 euro) en/of een mobiele telefoon (merk Blackberry) en/of een mobiele telefoon (merk Nokia) en/of een TomTom, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] , in elk geval aan een ander of anderen danaan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] en/of [slachtoffer4] en/of [slachtoffer5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- ( bij de woning van die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] ) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben gepakt en/of de slede naar achteren heeft/hebben gehaald en/of op die [slachtoffer1] heeft/hebben gericht en/of
- die [slachtoffer4] bij zijn nek en/of haren heeft/hebben (vast)gepakt en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer4] heeft/hebben gezet en/of gericht althans in de richting van en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer4] gehouden, althans daarbij in de hand gehouden en/of
- die [slachtoffer2] bij haar nek en/of haar haren heeft/hebben (vast)gepakt en/of met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in haar zij heeft/hebben geduwd, althans tegen haar zij heeft/hebben gehouden en/of op/tegen haar hoofd gezet/gericht, althans in de richting van haar lichaam/hoofd gehouden, althans daarbij in de hand gehouden en/of
- die [slachtoffer1] heeft/hebben vastgepakt en/of meermalen, althans éénmaal, geschopt en/of geslagen en/of
- de autosleutel(s) van de auto van die [slachtoffer1] heeft/hebben afgepakt van die [slachtoffer1] en/of
- met de auto van die [slachtoffer1] tegen die [slachtoffer1] is/zijn aangereden, waardoor die [slachtoffer1] op de grond viel;
2 subsidiair:
hij op of omstreeks 18 maart 2012 te Den Haag, althans in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, Erasmusweg, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] en/of [slachtoffer4] , welk geweld bestond uit
- het pakken van een vuurwapen en/of het naar achteren halen van de slede en/of het op die [slachtoffer1] richten van dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of
- het bij de nek en/of haren (vast)pakken van die [slachtoffer4] en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer4] zetten/richten, althans in de richting van en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer4] houden, althans het daarbij in de hand houden en/of
- het bij de nek en/of haren (vast)pakken van die [slachtoffer2] en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in haar zij duwen, althans tegen haar zij houden en/of het op/tegen haar hoofd zetten/richten, althans in de richting van har lichaam/hoofd houden, althans het daarbij in de hand houden en/of
- het vastpakken en/of meermalen, althans éénmaal schoppen en/of slaan van die [slachtoffer1] ;
Zaak met parketnummer 15/810144-12,
1. primair:
hij op of omstreeks 05 mei 2012 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 6] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen (met gebalde vuist) (met kracht) op/tegen het gezicht en/of het hoofd van die [slachtoffer 6] heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 05 mei 2012 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 6] ), meermalen (met gebalde vuist) (met kracht) op/tegen het gezicht en/of het hoofd heeft gestompt en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2:
hij op of omstreeks 05 mei 2012 te Rotterdam [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- een vuurwapen getoond aan en/of gericht op voornoemde perso(o)n(en) en/of
- een vuurwapen doorgeladen in het bijzijn van voornoemde perso(o)n(en) en/of (daarbij) dreigend de woorden toegevoegd : "ik schiet je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3:
hij op of omstreeks 06 mei 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten
- een pistool van het merk Tokarev, model 1933, kaliber 7,62 x 25 millimeter en/of
- een pistool van het merk CZ, model 75B, kaliber 9 millimeter Luger, en/of
- munitie van categorie III, te weten 6 kogelpatronen kaliber 7,62 x 25 millimeter en/of 14 kogelpatronen kaliber 9 millimeter (Luger/Parabellum/9 x 19 millimeter),
voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in de zaak met parketnummer 15/810144-12 onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe dat de aan de verdachte verweten gedragingen niet zonder meer als gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zijn aan te merken.

Partiële vrijspraken

Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15/810144-12 onder 2 ten laste gelegde overweegt het hof dat slechts is gebleken dat de verdachte zijn wapen heeft gericht op [slachtoffer 8] ; de bedreiging van de andere aanwezigen is niet komen vast te staan. In zoverre zal de verdachte daarom worden vrijgesproken. Voorts is niet gebleken dat [slachtoffer 8] op de hoogte is geraakt van de door de verdachte geuite dreigende woorden, zodat de verdachte ook van dat deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15/810144-12 onder 3 ten laste gelegde overweegt het hof dat in de auto die bestuurd werd door de verdachte twee vuurwapens zijn aangetroffen, een pistool van het merk Tokarev en een pistool van het merk CZ. Op de Tokarev is een aan de verdachte toe te schrijven biologisch spoor aangetroffen. Het hof acht bewezen dat de verdachte dit wapen voorhanden heeft gehad. Dit is anders ten aanzien van de CZ. Hierop zijn geen sporen van de verdachte aangetroffen – wel daarentegen van de bijrijder – en niet is duidelijk of dit wapen voor de verdachte zichtbaar in de auto lag. Immers is gerelateerd dat één van beide wapens deels onder de mat aan de bijrijderszijde lag, maar niet is gerelateerd welk wapen dit betrof. Daarom kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van de CZ. Van het voorhanden hebben van laatstgenoemd vuurwapen zal de verdachte daarom worden vrijgesproken.

Bewijsoverwegingen

De raadsman heeft bepleit dat de verklaringen van [slachtoffer1] en [slachtoffer2] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, nu deze verklaringen onbetrouwbaar zijn. Het hof overweegt als volgt. Met de raadsman en de rechtbank is het hof van oordeel dat [slachtoffer1] op bepaalde punten wisselend heeft verklaard. Dat laat onverlet dat zijn verklaringen deels steun vinden in ander bewijsmateriaal. Voor zover dit laatste het geval is, heeft het hof geen reden aan de betrouwbaarheid van de verklaringen te twijfelen en zal het deze verklaringen tot bewijs bezigen. Ten aanzien van de verklaringen van [slachtoffer2] is het hof van oordeel dat deze – hoewel op bepaalde punten niet geheel consistent – betrouwbaar zijn. Op veel wezenlijke aspecten zijn zij immers wel consistent en zij vinden ook steun in overige bewijsmiddelen.
Het hof is ook van oordeel dat sprake is van het in vereniging plegen van de tenlastegelegde – kort gezegd – diefstal met geweld. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de verdachte met een van zijn medeverdachten op Schiphol contact heeft gezocht met de slachtoffers en dat de verdachte nadien in de auto van de slachtoffers is meegereden naar Den Haag, met de kennelijke bedoeling verdovende middelen weg te nemen waarvan de verdachte en zijn medeverdachten meenden dat de slachtoffers hierover beschikten. Onderweg heeft de verdachte contact gehad met de medeverdachten, die hem en de slachtoffers in een aan de verdachte toe te schrijven voertuig volgden. In Den Haag heeft de verdachte vervolgens twee slachtoffers met gebruikmaking van een vuurwapen in bedwang gehouden toen [slachtoffer1] door de medeverdachten werd geschopt en geslagen. Bovendien heeft de verdachte tegen zijn medeverdachten gezegd dat zij de sleutel van het voertuig van [slachtoffer1] moesten pakken. Uit het voorgaande volgt dat de verdachte belangrijke uitvoeringshandelingen heeft verricht en dat derhalve sprake is van de voor in vereniging plegen vereiste wezenlijke en significante bijdrage.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15/840050-12 onder 2 primair en in de zaak met parketnummer 15/810144-12 onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 15/840050-12, 2 primair:hij op 18 maart 2012 te Den Haag tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto, Fiat Brava, kleur: blauw, kenteken: [kenteken 1], een autosleutel, behorende bij deze Fiat Brava, twee koffers met reizigersbagage, een mobiele telefoon, merk Blackberry, een mobiele telefoon, merk Nokia, en een TomTom, toebehorende aan [slachtoffer1] of [slachtoffer2] , welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer1] en [slachtoffer2] en [slachtoffer4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededaders
- een vuurwapen hebben gepakt en
- die [slachtoffer4] bij zijn nek hebben gepakt en
- die [slachtoffer2] bij haar nek en/of haar haren hebben gepakt en een vuurwapen tegen haar zij hebben gehouden en
- die [slachtoffer1] hebben vastgepakt en meermalen geschopt en geslagen;
Zaak met parketnummer 15/810144-12 (gevoegd), 1 subsidiair:
hij op 5 mei 2012 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 6] , meermalen met gebalde vuist met kracht tegen het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2:hij op 5 mei 2012 te Rotterdam [slachtoffer 8] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- een vuurwapen getoond aan en gericht op voornoemde persoon en
- een vuurwapen doorgeladen in het bijzijn van voornoemde persoon;
3:hij op 6 mei 2012 te Rotterdam een wapen van categorie III, te weten een pistool van het merk Tokarev, model 1933, kaliber 7,62 x 25 millimeter en munitie van categorie III, te weten 6 kogelpatronen kaliber 7,62 x 25 millimeter, voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 15/840050-12 onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het in de zaak met parketnummer 15/810144-12 onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 15/810144-12 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het in de zaak met parketnummer 15/810144-12 onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in de zaak met parketnummer 15/840050-12 onder 2 primair en in de zaak met parketnummer 15/810144-12 onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in de zaak met parketnummer 15/840050-12 onder 2 primair en in de zaak met parketnummer 15/810144-12 onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een zeer brutale beroving. Daarbij is op de openbare weg en in aanwezigheid van kinderen geweld gebruikt en gedreigd met een vuurwapen. Eén van die kinderen – een jongen van elf jaren oud, zoon van [slachtoffer1] – is daarbij bij zijn nek vastgepakt. Bij diens vader, [slachtoffer1] , is voorts letsel ontstaan als gevolg van het op hem toegepaste geweld. De verdachte en zijn mededaders hebben aldus op grove wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van de slachtoffers. Voorts worden door dergelijke gedragingen in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid en vrees versterkt.
Daarnaast heeft de verdachte zijn ex-vriendin dusdanig mishandeld dat zij twee dagen in het ziekenhuis heeft moeten verblijven. Ook heeft hij een persoon bedreigd met een vuurwapen. Aldus heeft de verdachte ervan blijk gegeven geweld en bedreiging daarmee niet te schuwen en zich niet te bekommeren om het welzijn van anderen. Bij zijn aanhouding had de verdachte in de door hem bestuurde auto een voor onmiddellijk gebruik gereedliggend vuurwapen voorhanden, geladen met scherpe patronen. Het voorhanden hebben van een vuurwapen (met bijbehorende munitie) brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 januari 2017 de verdachte hij eerder veelvuldig ter zake van zowel vermogens- als geweldsdelicten veroordeeld, onder meer tot vrijheidsstraffen van aanzienlijke duur, hetgeen zeer in zijn nadeel weegt.
Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van langere duur dan de duur van het reeds ondergane voorarrest met zich brengt. Het hof acht in beginsel een hogere straf dan door de rechtbank opgelegd op zijn plaats, maar is gelet op het tijdsverloop van oordeel dat thans moet worden volstaan met een gevangenisstraf van gelijke duur.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden. Het hof constateert echter dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Mens en de Fundamentele Vrijheden is overschreden, nu namens de verdachte op 22 mei 2014 hoger beroep is ingesteld en het hof pas op 31 januari 2017 arrest wijst. Deze termijnoverschrijding is grotendeels, doch niet geheel, aan de verdediging te wijten, aangezien het onderzoek ter terechtzitting zowel op 26 juni 2015 als op 22 oktober 2015 op verzoek van de raadsman is geschorst, terwijl de zaak op die respectieve data voor inhoudelijke behandeling geappointeerd was. Het hof ziet in de overschrijding van de redelijke termijn aanleiding de op te leggen gevangenisstraf met één maand te verminderen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen, tot een bedrag van € 1.000,00. Voor het overige is de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft daarom in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15/840050-12 onder 2 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, hoofdelijk, zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen, tot een bedrag van € 1.000,00. Voor het overige is de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft daarom in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15/840050-12 onder 2 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, hoofdelijk, zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.552,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen. Voor het overige is de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd tot het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15/810144-12 onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 52,00 en immateriële schade die het hof waardeert op € 1.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 285, 300 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 15/840050-12 onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15/810144-12 onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15/840050-12 onder 2 primair en in de zaak met parketnummer 15/810144-12 onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15/840050-12 onder 2 primair en in de zaak met parketnummer 15/810144-12 onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
29 (negenentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan [slachtoffer1] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een telefoontoestel, Blackberry Bold 9900, kleur zwart.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een telefoontoestel, Blackberry Bold 9700, kleur wit.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15/840050-12 onder 2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 15/840050-12 onder 2 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15/840050-12 onder 2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 15/840050-12 onder 2 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 6] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15/810144-12 onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.052,00 (duizend tweeënvijftig euro) bestaande uit € 52,00 (tweeënvijftig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 6] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 15/810144-12 onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.052,00 (duizend tweeënvijftig euro) bestaande uit € 52,00 (tweeënvijftig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. R.A.F. Gerding en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 januari 2017.