ECLI:NL:GHAMS:2017:2960

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
200.205.091//01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en voorlopige voorziening in het kader van overgang van onderneming

In deze zaak gaat het om een loonvordering en een voorlopige voorziening in het kader van een overgang van onderneming. De appellante, Anjer Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten B.V., is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin de kantonrechter Anjer heeft veroordeeld om de loonbetalingen aan de geïntimeerde, [geïntimeerde], te hervatten. De zaak betreft de vraag of er sprake is van een overgang van onderneming, waarbij [geïntimeerde] in dienst was bij Blincker Multi Services B.V., die haar activiteiten heeft gestaakt en haar personeel heeft overgedragen aan Anjer. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een overgang van onderneming, wat Anjer betwistte. Het hof heeft de feiten en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Het hof concludeert dat Anjer per 18 juli 2016 alle bedrijfsactiviteiten van Blincker heeft overgenomen, inclusief het personeel. De grieven van Anjer worden verworpen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter. Anjer wordt veroordeeld in de kosten van het geding in principaal appel, terwijl [geïntimeerde] in de kosten van het incidentele appel wordt veroordeeld. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.205.091/01 SKG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 5379617 KK EXPL 16-1182
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 juli 2017
inzake
ANJER SCHOONMAAK- EN BEDRIJFSDIENSTEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam ,
appellante in principaal appel,
tevens geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. E. Cekic te Zaandam,
tegen

1.[geïntimeerde] ,

wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel,
tevens appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. P.A.M. Neijtzell de Wilde te Amsterdam,
2.
BLINCKER MULTI SERVICES B.V.,
gevestigd te Amsterdam ,
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Anjer , [geïntimeerde] en Blincker genoemd.
Anjer is bij dagvaarding van 1 december 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 4 november 2016, verbeterd bij vonnis van 21 november 2016, onder bovenvermeld zaaknummer in kort geding gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en onder anderen Anjer en Blincker als gedaagden. De dagvaarding bevat de grieven.
Blincker is in hoger beroep niet verschenen. Tegen haar is ter rolle van 13 december 2016 verstek verleend.
Anjer en [geïntimeerde] hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel,
met producties, van [geïntimeerde] ;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, van Anjer .
Anjer en [geïntimeerde] hebben de zaak ter zitting van 16 juni 2017 doen bepleiten, Anjer door haar in de aanhef van dit arrest genoemde advocaat en [geïntimeerde] door mr. C.E. Stratenus, advocaat te Amsterdam, beide aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Bij deze gelegenheid hebben beide partijen nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Anjer heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, althans de wettelijke verhoging zal afwijzen dan wel zal matigen en - uitvoerbaar bij voorraad - [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen zij als gevolg van het vonnis van Anjer heeft ontvangen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft in principaal appel geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van Anjer in de kosten van het geding in hoger beroep, met nakosten. In incidenteel appel heeft [geïntimeerde] haar eis gewijzigd zoals hierna te melden en geconcludeerd tot toewijzing van die gewijzigde eis. [geïntimeerde] heeft daarnaast in voorwaardelijk incidenteel appel, voor het geval dat het hof haar vorderingen jegens Anjer zal afwijzen, geconcludeerd tot toewijzing van haar (gelijkluidende en eveneens gewijzigde) vordering jegens Blincker .
Anjer heeft geconcludeerd tot afwijzing van het incidentele appel met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten daarvan.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis onder 1, 1 tot en met 9, de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Voor zover Anjer deze feiten bij grief I betwist zal het hof daarmee in het navolgende rekening houden. De feiten zijn voor het overige niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1
[geïntimeerde] , geboren op [geboortedatum] , is op of voor 1 januari 2015 bij Blincker in dienst getreden in de functie van bedrijfsleider, laatstelijk met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Blincker dreef een schoonmaakbedrijf.
3.1.2
Blincker heeft op enig moment besloten haar onderneming te staken. Zij heeft op 7 juli 2016 voor [geïntimeerde] en voor een tweede werknemer met algemene taken een ontslagvergunning aangevraagd wegens bedrijfseconomische redenen. Voor haar overige werknemers, allen schoonmaakmedewerkers, heeft zij geen ontslagvergunning aangevraagd. Zij heeft ‘alle schoonmaakwerk onder kunnen brengen bij een andere ondernemer’ en daarmee de banen van de schoonmakers gered, ‘zij blijven bij het werk’, zo luidt de ontslagaanvraag voor [geïntimeerde] . Het UWV heeft bij beslissing van 23 september 2016 inzake die ontslagaanvraag overwogen dat naar zijn voorlopig oordeel sprake is van overgang van onderneming en dat in dat geval zowel een weigering als een verlening van de ontslagvergunning geen enkel effect heeft omdat werknemer al sinds medio juli 2016 in dienst is van Anjer . Voor het geval dat naderhand mocht blijken dat geen sprake is van overgang van onderneming, heeft het UWV de ontslagvergunning aan Blincker verleend. Blincker heeft de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] niet opgezegd.
3.1.3
Blincker schrijft bij brief van 11 juli 2016 aan haar opdrachtgevers dat zij per 18 juli 2016 haar klanten en personeel gaat overdragen aan Anjer en dat deze overname voor hen geen merkbare verandering meebrengt. ‘U zult uw betrouwbare schoonmakers en uw contact persoon altijd om u heen hebben’, zo schrijft Blincker in de brief. Blincker deelt bij brief van dezelfde datum aan haar personeel mee dat Anjer ‘alle diensten’ van haar overneemt. ‘U wordt vanaf 18 juli uitgenodigd door Anjer Bv voor een kennismaking gesprek’, zo meldt de brief. Op 18 juli 2016 is in het handelsregister geregistreerd dat alle ondernemingsactiviteiten van Blincker per die datum zijn vervallen. Blincker heeft op 18 juli 2016 ook feitelijk al haar activiteiten gestaakt.
3.1.4
Anjer bevestigt bij ongedateerde brief aan de (voormalig) medewerkers van Blincker , in vervolg op de brief die zij van Blincker hebben ontvangen, de overname van de activiteiten. De geadresseerde wordt uitgenodigd voor een kennismakingsgesprek op 20 juli 2016 ‘waarbij u kenbaar kunt maken of u overgenomen wilt worden door Anjer B.V.’. Anjer bevestigt bij brief van 15 juli 2016 aan de (voormalige) opdrachtgevers van Blincker eveneens, in vervolg op de brief die zij van Blincker hebben ontvangen, de overname van de activiteiten. Anjer meldt dat de overname per 18 juli 2016 zal plaatsvinden, dat deze geruisloos gaat en dat de klant dezelfde medewerkers en contactpersonen behoudt. De opdrachtgever wordt uitgenodigd voor een gesprek om kennis te maken en eventuele wensen en vragen te bespreken.
3.1.5
[geïntimeerde] heeft vanaf 18 juli 2016 tot de datum van het bestreden vonnis geen salaris ontvangen van Blincker en evenmin van Anjer .
3.2
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg, voor zover van belang, Anjer en Blincker gedagvaard en gevorderd bij wijze van voorlopige voorziening, primair, Anjer te veroordelen haar in de gelegenheid te stellen haar werkzaamheden als bedrijfsleider te hervatten, haar salaris van € 3.045,60 bruto per vier weken te betalen, met vakantietoeslag en bijkomende emolumenten, en achterstallig salaris ad € 6.091,20 bruto, een en ander met wettelijke verhoging en wettelijke rente en met veroordeling van Anjer in de proceskosten. Subsidiair heeft zij een gelijkluidende vordering ingesteld jegens Blincker . [geïntimeerde] voerde aan dat sprake is van overgang van onderneming en dat Anjer daarom gehouden is de arbeidsovereenkomst na te komen. Voor zover geen sprake is van overgang van onderneming, zal Blincker de arbeidsovereenkomst moeten nakomen totdat aan die overeenkomst rechtsgeldig een einde is gekomen. Anjer bestreed dat sprake is van overgang van onderneming. Blincker sloot zich aan bij het standpunt van Anjer en voerde aan dat zij inmiddels niet meer in staat is [geïntimeerde] te betalen. De kantonrechter heeft het primaire standpunt van [geïntimeerde] gevolgd en Anjer veroordeeld conform de vordering van [geïntimeerde] . De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] jegens Blincker afgewezen en de kosten tussen deze partijen gecompenseerd.
3.3
Anjer heeft tevens Blincker in dit hoger beroep betrokken. Blincker was in eerste aanleg echter niet haar wederpartij. Blincker was immers door [geïntimeerde] mede gedagvaard naast Anjer en dus mede-partij van Anjer . Het hof verklaart Anjer daarom niet-ontvankelijk in haar hoger beroep jegens Blincker .
3.4
Grief I in principaal appel bestrijdt de feitenvaststelling door de kantonrechter op twee onderdelen. Anjer betwist bij deze grief dat [geïntimeerde] 16 jaar in dienst is geweest van Blincker . Zij betwist daarnaast dat [geïntimeerde] reeds geruime tijd arbeidsongeschikt is. Het hof heeft hiervoor onder 3.1 rekening gehouden met deze betwistingen. Deze betwistingen kunnen echter niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden zodat de grief faalt.
3.5
Grief II in principaal appel heeft als onderwerp de wijze waarop de kantonrechter het verweer van Anjer heeft weergegeven. Anjer voert bij deze grief aan dat zij, anders dan Blincker , juist gespecialiseerd is in glasbewassing en niets van doen heeft met vloercoating. Blincker was juist gespecialiseerd in vloercoating en moest voor glasbewassing derden inschakelen. Anjer voert bij de grief tevens aan dat het niet klopt dat [geïntimeerde] wegens haar gezondheidstoestand niet kon ingaan op het aanbod tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst dat Blincker haar deed. [geïntimeerde] zou zich juist hebben ziekgemeld ná dat aanbod. Het hof stelt vast dat Anjer in de toelichting op haar grief aan deze feitelijke stellingen geen duidelijke conclusies heeft verbonden. Daarom faalt ook deze grief.
3.6
De grieven III tot en met V en VII in principaal appel richten zich tegen de toewijzing van de vordering en tegen de overwegingen die tot die toewijzing hebben geleid, en betreffen met name de overwegingen op grond waarvan de kantonrechter heeft geconcludeerd dat sprake is van overgang van onderneming. Het hof overweegt naar aanleiding van deze grieven het volgende.
3.7
Het hof is evenals de kantonrechter van oordeel dat met de aard van de zaak het spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening is gegeven. Anjer heeft tegen dit oordeel ook geen grief gericht. Het hof zal dan ook, evenals de kantonrechter heeft gedaan, bezien of de vordering van [geïntimeerde] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen. Dat is het geval indien op grond van de thans bekende feiten voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat sprake is van overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 en verder BW.
3.8
Daartoe dient in de eerste plaats te worden bezien of sprake is van een overeenkomst als bedoeld in artikel 7:662 lid 2 onder a BW. Het hof wijst in dit verband op de inhoud van de brieven zoals hiervoor onder 3.1.3, de brieven van Blincker , en 3.1.4, de brieven van Anjer , weergegeven. Blincker loopt in haar brieven vooruit op de ‘overname’ van personeel en opdrachten door Anjer . Anjer bevestigt in haar daarop volgende brieven de inhoud van de brieven van Blincker . Blincker en Anjer hebben dan ook op z’n minst overleg met elkaar gehad en informatie uitgewisseld over personeel en opdrachten. Blincker laat immers zien dat zij weet hoe Anjer gaat handelen: het personeel zal worden uitgenodigd voor een kennismakingsgesprek en voor de opdrachtgevers zal er niets veranderen omdat bij hen hetzelfde personeel zal worden ingezet. Anjer van haar kant is op de hoogte van de inhoud van de brieven van Blincker , en heeft kennelijk ook adresgegevens van personeel en opdrachtgevers van Blincker verkregen. Naar mag worden aangenomen heeft Anjer daarnaast nadere gegevens van Blincker verkregen over de zakelijke relatie die zij met haar opdrachtgevers had en over de arbeidsvoorwaarden van haar personeel. Uit de inhoud van de brieven wordt voorts voldoende duidelijk dat zowel Blincker als Anjer instemt met de handelwijze van de andere partij en dat er tussen hen dus wilsovereenstemming is omtrent de overgang van economische activiteiten. Het hof gaat dan ook ervan uit dat sprake is van een overeenkomst tussen Blincker en Anjer omtrent die overgang zoals bedoeld in voornoemd wetsartikel.
3.9
[geïntimeerde] voerde in eerste aanleg aan dat Anjer alle opdrachtgevers die Blincker had, 27 in totaal, heeft overgenomen. Anjer betwistte dat en voerde aan dat zij slechts 20 van de 26 opdrachtgevers had overgenomen. In hoger beroep voert Anjer aan dat zij geen klanten heeft overgenomen maar slechts met klanten in contact is gebracht waarna deze klanten, al dan niet na heraanbesteding, hebben besloten of zij met haar in zee wilden gaan. Het hof overweegt dat de hiervoor aangehaalde brieven erop duiden dat Anjer , in weerwil van haar stellingen, per 18 juli 2016 bij alle voormalige opdrachtgevers van Blincker schoonmaakwerk is gaan uitvoeren. Anjer heeft ter adstructie van haar stelling dat zij niet met alle klanten verder is gegaan, als productie 1 bij haar pleitnotitie overgelegd een e-mail van haar zijde aan opdrachtgever SGS, gedateerd 12 oktober 2016, naar aanleiding waarvan SGS besloot geen zaken met Anjer te doen. Als productie 2 bij diezelfde pleitnotitie heeft zij overgelegd een opzegging per heden van opdrachtgever As-Av, gedateerd 27 september 2016. Beide producties ondersteunen evenwel de aanname dat Anjer na 18 juli 2016 de werkzaamheden voor alle opdrachtgevers van Blincker heeft voortgezet. Uit de inhoud daarvan is immers af te leiden dat Anjer pas na een aantal maanden aan twee (of meer) opdrachtgevers te kennen heeft gegeven dat zij andere tarieven of condities dan Blincker zal hanteren, waarna deze twee opdrachtgevers zijn afgehaakt. Het moet ervoor worden gehouden dat het ook bij de andere afgehaakte opdrachtgevers zo is gegaan. De conclusie is dan ook dat Anjer per 18 juli 2016 alle bedrijfsactiviteiten van Blincker heeft voortgezet.
3.1
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep nog aangevoerd dat ook het overnemen van 20 opdrachtgevers en dus het grootste deel daarvan maakt dat sprake is van overgang van onderneming, te meer daar Anjer in elk geval de grootste opdrachtgevers heeft overgenomen. Anjer heeft daarop niet meer gereageerd door aan te geven met welke opdrachtgevers zij is doorgegaan en wat de omvang van de werkzaamheden per opdrachtgever is (geweest). Het hof houdt het dan ook ervoor dat Anjer ook op langere termijn het overgrote deel van de bedrijfsactiviteiten van Blincker heeft weten te behouden.
3.11
De reeds aangehaalde brieven bevatten tevens aanwijzingen dat Anjer per 18 juli 2016 alle negentien schoonmakers van Blincker aan het werk heeft gehouden bij de reeds lopende opdrachten. Anjer voert daartegen (memorie van grieven onder 33 en 38) aan dat twaalf van de negentien schoonmakers reeds een beëindigingsovereenkomst met Blincker hadden gesloten en dat zij alleen de zeven overgebleven personeelsleden conform haar verplichtingen op grond van artikel 38 van de cao in het Schoonmakers- en Glazenwassersbedrijf (verder: de cao) een arbeidsovereenkomst heeft aangeboden. Anjer heeft dit echter niet concreet gemaakt. Zij heeft verzuimd duidelijk aan te geven wie van de personeelsleden beëindigingscontracten met Blincker hadden gesloten, wanneer en op welke wijze dit dan is gegaan. Anjer heeft evenmin toegelicht op welke wijze Blincker of zijzelf dit met de opdrachtgevers heeft gecommuniceerd: aan de klanten was immers toegezegd dat zij dezelfde schoonmakers en contactpersonen zouden behouden. Enige verdere onderbouwing met stukken ontbreekt. Dat Anjer alleen aan de personeelsleden zonder beëindigingsovereenkomst een arbeidsovereenkomst heeft aangeboden strookt ook niet met haar eveneens ingenomen stelling (memorie van grieven onder 32) dat zij aan alle personeelsleden die werkzaam waren op een object dat zij uiteindelijk verwierf, een aanbod heeft gedaan.
3.12
Anjer heeft voorafgaand aan het pleidooi in hoger beroep, op 2 juni 2017, aan het hof een lijst doen toekomen met zeven namen van personeelsleden die zij van Blincker heeft overgenomen (per vergissing is [geïntimeerde] als achtste aan de lijst toegevoegd) en veertien namen, waaronder de directeur waarvoor een ontslagvergunning was verleend, van personeelsleden waarvan ‘de arbeidsovereenkomst is beëindigd ivm opheffing van Blincker ’. [geïntimeerde] heeft daarna, op 12 juni 2017, aan het hof bewijsstukken doen toekomen waaruit blijkt dat twee van de personen die Anjer naar haar zeggen niet had overgenomen, toch voor Anjer hebben gewerkt. Het gaat om een uitdraai van maandelijkse overboekingen van Anjer aan [A] , van augustus 2016 tot en met april 2017, en loonspecificaties afkomstig van Anjer en ten name van [B] . Namens Anjer is vervolgens ter zitting verklaard dat voornoemde [A] en [B] per vergissing op de lijst zijn beland van personen waarvan de arbeidsovereenkomst reeds was beëindigd; zij behoren inderdaad op de lijst met overgenomen personeelsleden te staan. Namens [geïntimeerde] is ter zitting tevens aan de orde gesteld dat zij [C] , eveneens vermeld op de lijst met niet overgenomen werknemers, heeft gesproken en dat deze haar heeft gezegd dat hij ook pas na 18 juli 2016 is vertrokken. Namens Anjer is ter zitting daarop gezegd dat ook deze vermelding mogelijk op een vergissing berust.
3.13
Het hof acht bovengeschetste gang van zaken niet bijdragen aan de geloofwaardigheid van de stellingen van Anjer . Anjer komt zeer laat in de procedure met een lijst met namen. Daarna, telkens als [geïntimeerde] met bewijs komt of dreigt te komen van het voortzetten van een dienstverband door Anjer , beroept Anjer zich op een vergissing. Het hof houdt het gelet op een en ander, in samenhang bezien, dan ook ervoor dat Anjer per 18 juli 2016 niet alleen alle bedrijfsactiviteiten van Blincker heeft voortgezet, maar dat zij dit ook heeft gedaan met de inzet van alle 19 schoonmakers die bij Blincker in dienst waren. Aanwijzingen voor het tegendeel zijn door Anjer in onvoldoende mate aangevoerd.
3.14
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt ook het hof tot het oordeel dat sprake is van overgang van onderneming. Het ontbreken van de overname van activa staat niet in de weg aan het aannemen daarvan. De schoonmaakbranche is immers een arbeidsintensieve bedrijfstak zodat met name het personeel bepalend is voor de identiteit van de onderneming. Dat is in de brieven van zowel de overdragende als de overnemende partij ook aan de opdrachtgevers benadrukt: aan hen wordt meegedeeld dat er niets verandert waarbij met nadruk wordt gewezen op het aanblijven van het personeel. Aannemelijk is dat in dit geval alle schoonmakers en daarmee het overgrote deel van het personeel en alle bedrijfsactiviteiten per 18 juli 2016 zijn overgenomen. Dat niet alle werknemers op langere termijn in dienst zijn gebleven en dat een aantal opdrachtgevers na enige tijd is afgehaakt, is van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te komen. Ook is van onvoldoende belang dat Anjer op grond van artikel 38 van de cao de verplichting had het personeel een aanbod te doen. Dat mede als gevolg daarvan eerder sprake is van overgang van onderneming maakt immers niet dat de bescherming die werknemers daaraan ontlenen niet meer dient te worden toegepast. Het hof houdt het ervoor dat ten gevolge van een overeenkomst een economische eenheid die haar identiteit behoudt, is overgegaan van Blincker naar Anjer .
3.15
Anjer heeft nog aangevoerd dat zij naast schoonmaak is gespecialiseerd in glasbewassing terwijl Blincker naast schoonmaak was gespecialiseerd in vloercoating. Dit staat echter niet in de weg aan identiteitsbehoud van de overgenomen onderneming. Anjer heeft in dit verband niet aangevoerd dat de opdrachten mede glasbewassing behelsden die bij Blincker door derden werden uitgevoerd en bij haar door eigen personeel. Het hof gaat dan ook bij gebrek aan relevantie voorbij aan de stelling van Anjer .
3.16
Anjer heeft nog aangevoerd dat de onderhavige zaak op één lijn dient te worden gesteld met een faillissement dan wel een doorstart aangezien Blincker haar bedrijfsactiviteiten heeft moeten stoppen wegens tegenvallende bedrijfsresultaten. Het hof verwerpt dit verweer. In dit geval is immers beoogd de activiteiten van de betrokken onderneming voort te zetten en dus niet om het vermogen van de onderneming te liquideren. In een dergelijk geval dient de bescherming die de wet aan werknemers biedt niet te wijken.
3.17
Het voorgaande leidt ertoe dat de grieven II tot en met V en VII in principaal appel falen. Grief VI betreft alleen de proceskosten in eerste aanleg en deelt dit lot.
3.18
[geïntimeerde] wenst met het instellen van incidenteel appel haar eis te wijzigen. Zij voert aan dat per 1 juli 2016 ingevolge artikel 14 en bijlage III van de cao een verhoging van haar salaris met 2% had moeten plaatsvinden. Zij vordert thans Anjer te veroordelen haar vanaf 1 juli 2016 een (hoger) maandsalaris van € 3.364,27 bruto te betalen. Anjer verweert zich door te stellen dat de bepalingen waarop [geïntimeerde] zich beroept niet van toepassing zijn op haar situatie vanwege de functie die zij vervult waarop de cao-verhoging niet van toepassing is. [geïntimeerde] stelt daar tegenover dat zij weliswaar de functietitel bedrijfsleider heeft gekregen maar dat zij nooit leiding heeft gegeven. Zij is van mening dat haar functie overeenkomt met ‘medewerker administratie 3’, waarop de cao-verhoging wel van toepassing is, en dat zij daarom wel recht heeft op de salarisverhoging.
3.19
Het hof overweegt dat, gelet op de standpunten van partijen, nader feitenonderzoek zal moeten plaatsvinden om te kunnen beoordelen welke functie [geïntimeerde] vervult en hoe lang dat gebeurt en of [geïntimeerde] daarom een salarisverhoging toekomt. Daarvoor is in dit geding geen plaats. [geïntimeerde] heeft onvoldoende belang om thans op dat feitenonderzoek vooruit te lopen. Anjer is immers reeds veroordeeld tot betaling van het loon dat zij in het verleden ook van Blincker ontving zodat niet kan worden aangenomen dat zij met de veroordeling in de financiële problemen komt. [geïntimeerde] voert nog aan dat zij in het bijzonder belang heeft bij toewijzing van het gevorderde omdat Anjer kennelijk meent dat zij wegens de voortdurende arbeidsongeschiktheid van [geïntimeerde] niet het volledige loon hoeft te betalen. Ook dit stuit af op het feit dat Anjer in eerste aanleg reeds is veroordeeld tot doorbetaling van loon. In dit geding hebben partijen bovendien niet gedebatteerd over de arbeids(on)geschiktheid van [geïntimeerde] . De vermeerderde eis is niet toewijsbaar.
3.2
[geïntimeerde] heeft ter zitting haar vordering ter zake de eindejaarsuitkering 2016 ingetrokken zodat het hof daarover niet meer hoeft te beslissen.
3.21
[geïntimeerde] vordert bij wijze van eisvermeerdering voorts Anjer te veroordelen deugdelijke specificaties van de loonbetalingen te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Zij wijst erop dat Anjer haar in november 2016 in één betaling achterstallig loon heeft betaald en dat daarbij te veel loonbelasting is ingehouden. Anjer betwist dat zij ondeugdelijke specificaties verstrekt en dat bij de betaling in november 2016 te veel loonbelasting is ingehouden. [geïntimeerde] heeft niet meer inhoudelijk gereageerd op de stelling van Anjer dat niet te veel loonbelasting is ingehouden. Zij heeft ter gelegenheid van het pleidooi nog wel gewezen op het uitblijven van betaling over de periode van 12 tot en met 30 september 2016, op kortingen op het loon wegens ziekte en op andere omissies in de (loon)betalingen door Anjer . De specificaties voldoen niet omdat niet alles is betaald, omdat op de verkeerde manier is betaald (als bedrag ineens) en omdat er verrekeningen met voorschotten plaatsvinden. Een en ander zou reeds in een executiegeschil aan de orde zijn geweest. Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij belang heeft bij een veroordeling tot afgifte van loonspecificaties versterkt met een dwangsom. Partijen twisten over de vraag of Anjer op afdoende wijze voldoet aan de in eerste aanleg uitgesproken veroordeling. [geïntimeerde] heeft daarbij niet aangevoerd dat de specificaties die Anjer bij haar betalingen verstrekt niet met die betalingen zouden overeenstemmen. Een en ander leent zich voor een executiegeschil dat partijen al eerder zijn aangegaan maar is geen grond voor toewijzing van de onderhavige vordering.
3.22
[geïntimeerde] wijst tot slot nog erop dat Anjer op de specificaties een verkeerd saldo aan vakantie-uren vermeldt. Het hof ziet niet in waarom [geïntimeerde] belang heeft om, voor zover dit al in de vordering van [geïntimeerde] valt te lezen, bij wijze van voorlopige voorziening aan Anjer voor te schrijven het door [geïntimeerde] voorgestane vakantiesaldo op de specificaties te vermelden.
3.23
Het incidenteel appel faalt in die zin dat geen van de onderdelen van de vermeerderde vordering toewijsbaar is. Anjer heeft alleen al daarom geen belang bij bespreking van haar verweer dat de eisvermeerdering in strijd is met de goede procesorde.
3.24
[geïntimeerde] heeft nog een voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld voor het geval dat het hof mocht oordelen dat zij niet per 18 juli 2016 van rechtswege in dienst is getreden bij Anjer . Deze voorwaarde is niet in vervulling gegaan zodat verdere bespreking achterwege kan blijven. Het hof merkt overigens nog op dat [geïntimeerde] Blincker niet in het geding heeft betrokken zodat het in de rede ligt dat zij niet-ontvankelijk zou worden verklaard in haar in dit voorwaardelijk incidenteel appel jegens Blincker ingestelde vordering.
3.25
De conclusie is dat de grieven in het principaal appel falen en dat de in incidenteel appel door [geïntimeerde] vermeerderde vordering niet toewijsbaar is. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Anjer zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in principaal appel en [geïntimeerde] in de kosten van het incidentele appel.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en in incidenteel appel:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Anjer in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 314,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt,
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Anjer begroot op € 1.341,- voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Boot, D. Kingma en M.L.D. Akkaya en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2017.