Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de manis het volgende gebleken.
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie tussen een man en een vrouw, die in 2003 zijn gehuwd en in 2013 zijn gescheiden. De man heeft in hoger beroep verzocht om de door hem te betalen partnerbijdrage aan de vrouw met ingang van 1 mei 2015 op nihil te stellen. De rechtbank Amsterdam had eerder bepaald dat de man een uitkering tot levensonderhoud van € 1.249,- per maand aan de vrouw moest betalen, welke na indexering is verhoogd naar € 1.313,85. De man stelt dat zijn financiële situatie is verslechterd door het beëindigen van zijn dienstverband bij ArboNed en dat hij niet langer in staat is om de alimentatie te betalen. Het hof heeft vastgesteld dat er inderdaad een wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden, maar dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn verzoek te onderbouwen. De rechtbank had geoordeeld dat de man zijn financiële situatie niet voldoende inzichtelijk had gemaakt, en het hof komt tot dezelfde conclusie. De man heeft geen bewijs geleverd van zijn WW-uitkering en de gevolgen daarvan voor zijn financiële situatie. Het hof heeft ook een jusvergelijking gemaakt en geconcludeerd dat de vrouw bij doorbetaling van de alimentatie niet in een betere financiële positie zou komen dan de man. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover het verzoek van de man tot nihilstelling van de partnerbijdrage is afgewezen, en heeft de alimentatie met ingang van een bepaalde datum op nihil gesteld. Het verzoek van de man om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen is afgewezen, omdat dit verzoek reeds was afgewezen door de rechtbank. De uitspraak is gedaan op 18 juli 2017.