beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.213.017/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 12 juli 2017
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IBB KONDOR B.V.,
gevestigd te Rijssen,
VERZOEKSTER,
advocaat:
mr. H.P. Plas, kantoorhoudende te Enschede,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE LEEGE LANDEN II B.V.,
gevestigd te Utrecht,
VERWEERSTER,
advocaat:
mr. J.T. Stekelenburg, kantoorhoudende te Holten,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOLLAND VASTGOED CONSULTANCY B.V.,
gevestigd te Baarn,
BELANGHEBBENDE,
verschenen bij haar middellijk bestuurder [A] .
1.
Het verloop van het geding
1.1 Verzoekster, verweerster en belanghebbende worden hierna respectievelijk aangeduid met IBB, De Leege Landen en HVC.
1.2 IBB heeft bij op 31 maart 2017 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van De Leege Landen over de periode vanaf 2012 en bij wijze van onmiddellijke voorzieningen voor de duur van het geding – zakelijk weergegeven – (i) [A] (hierna: [A] ) te schorsen als bestuurder van De Leege Landen en (ii) IBB, althans een derde persoon, te benoemen tot bestuurder van De Leege Landen, met doorslaggevende stem voor het geval [A] niet wordt geschorst.
1.3 Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 11 mei 2017. Bij die gelegenheid hebben de advocaten de standpunten van de onderscheiden partijen toegelicht aan de hand van – aan de Ondernemingskamer en de wederpartij overgelegde – aantekeningen en onder overlegging van op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartij gezonden (nadere) producties. De Leege Landen heeft verzocht IBB niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel haar verzoek af te wijzen en IBB te veroordelen in de kosten van het geding.
Na een korte schorsing van de behandeling ter terechtzitting hebben [B] (hierna: [B] ) namens IBB en [A] namens HVC verklaard dat partijen een regeling met elkaar willen treffen en dat zij daartoe het volgende zijn overeengekomen:
1. IBB en HVC nemen ter zitting als aandeelhouders van De Leege Landen (tezamen het volledige geplaatste kapitaal vertegenwoordigend) buiten vergadering het schriftelijk besluit:
- tot aanvaarding van het ontslag van HVC als bestuurder van De Leege Landen per het moment dat deze zitting is gesloten;
- tot benoeming van IBB als bestuurder van De Leege Landen per vorenbedoeld moment;
- in te stemmen met deze wijze van besluitvorming (gelet op hetgeen in artikel 16 van de statuten van De Leege Landen is bepaald over besluitvorming buiten vergadering).
2) IBB trekt haar verzoek tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen in, zodat slechts het verzoek tot het bevelen van een enquête resteert.
Partijen en hun advocaten hebben ter zitting vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt.
2 De feiten
De Ondernemingskamer gaat uit van de volgende feiten:
2.1De Leege Landen is op 12 februari 2001 opgericht. IBB en HVC houden elk 50% van de aandelen in het geplaatste kapitaal van De Leege Landen. HVC was tot het hiervoor onder 1.3, slot, beschreven moment enig bestuurder van De Leege Landen.
2.2IBB is een groepsmaatschappij van een bouwconcern. Gezamenlijk bevoegd bestuurders van IBB zijn [C] (hierna: [C] ), in functie vanaf 1 december 2011, en [B] , in functie vanaf 25 januari 2016.
2.3[I] (hierna: [I] ) is enig bestuurder en enig aandeelhouder van HVC. Enig bestuurder en enig aandeelhouder van [I] is [A] .
2.4De onderneming van De Leege Landen heeft zich in het verleden bezig behouden met een viertal woningprojecten in de gemeente Baarn. De Leege Landen heeft de grond gekocht en daarop heeft IBB in opdracht van De Leege Landen woningen en appartementen gebouwd, die aan derden zijn verkocht.
2.5Bij enkele van de zestien door IBB in opdracht van De Leege Landen gebouwde woningen aan de [....] / [....] te Baarn zijn gebreken aan het licht gekomen, die veroorzaakt zijn doordat een leverancier van IBB betongranulaat had geleverd dat met ongebluste kalk was verontreinigd. Deze gebreken kwamen tot uiting in de vorm van zogeheten ‘pop-outs’, ofwel loslatende betonschilfers.
2.6IBB heeft bij brief van 20 februari 2012 aan De Leege Landen een voorstel, zoals besproken met [A] , tot een onderlinge regeling van de pop-outproblematiek doen toekomen. Daarvan maken de volgende bepalingen deel uit:
“
(…)
IBB Kondor bv is bereid om aan Leege Landen een korting ad EUR 340.000-- incl. BTW te betalen terzake de door IBB in opdracht van Leege Landen gebouwde woningen met zogenaamde pop-outs gebreken, zulks op basis van een door IBB te verstrekken creditfactuur.
(…)
3.
Leege Landen vrijwaart IBB Kondor bv voor eventuele schadeclaims van kopers van de in opdracht van Leege Landen door IBB Kondor bv gebouwde woningen.
4.
(…)
5.
(…)
6.
Met in acht name van het bovenstaande verleent Leege Landen finale kwijting aan IBB Kondor bv en verklaart Leege Landen voor het overige niets meer van IBB Kondor bv te vorderen te hebben. (…)”
2.7[A] heeft bij e-mail van 29 februari 2012 aan IBB bevestigd akkoord te zijn met de hiervoor geciteerde bepalingen. Bij e-mail van 27 februari 2012 had [A] IBB verzocht € 340.000 over te maken naar de derdengeldenrekening van zijn advocaat en daaraan toegevoegd: “
Ik maak dan de verschuldigde bedragen over aan de eigenaren van de twee onder een kapwoningen.”
2.8IBB heeft op 16 maart 2012 tweemaal een bedrag van € 50.000 overgemaakt naar vorenbedoelde derdengeldenrekening met vermeldingen “
AFKOOP SCHADE 2/1 KAP [H]” onderscheidenlijk “
AFKOOP SCHADE 2/1 KAP [E]”. De Leege Landen heeft deze betalingen van in totaal € 100.000 vervolgens op of omstreeks 27 maart 2012 doen overmaken aan [I] en [I] , zo begrijpt de Ondernemingskamer, belast met de afwikkeling van de schade ten gevolge van de pop-outs met de kopers van [....] en [....] . Het resterende door IBB aan De Leege Landen te betalen bedrag van € 240.000 is door middel van verrekening voldaan.
2.9IBB heeft bij e-mail van 4 november 2015 de accountant van De Leege Landen voorgehouden dat “
(…) de verhouding in de RC verhouding tussen de twee eigenaren van Leege Landen (IBB en [A] ) ¾ en ¼[zou]
moeten zijn (…)”. IBB concludeert op basis van een bij de brief gevoegd verloop van de rekening-courantverhoudingen over de jaren 2011 tot en met 2014: “
Het begint dus in 2012 niet goed te gaan met de RC Verhouding” en stelt vervolgens vragen over de boeking in 2012 met betrekking tot de voorlopige winstuitkering en over de rekening-courantverhouding tussen [I] en HVC enerzijds en De Leege Landen anderzijds in 2012, 2013 en 2014.
2.1De rechtbank Midden-Nederland heeft bij vonnis van 14 september 2016 uitspraak gedaan in een door [E] (hierna: [E] ) en [F] (samen hierna: [G c.s.] ) tegen De Leege Landen en [I] aanhangig gemaakte vordering. Blijkens dat vonnis heeft de rechtbank in een tussenvonnis van 24 december 2014 geoordeeld dat De Leege Landen jegens [G c.s.] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting om de woning aan de [....] te Baarn zonder gebreken (pop-outs) op te leveren en is gehouden de dientengevolge door [G c.s.] geleden schade te vergoeden. De rechtbank heeft De Leege Landen bij eindvonnis van 14 september 2016 veroordeeld tot betaling aan [G c.s.] van € 20.000.
2.11IBB heeft bij brief aan De Leege Landen van 16 december 2016 – naar aanleiding van de oproeping voor een algemene vergadering van aandeelhouders op 22 december 2016 – diverse bezwaren en onduidelijkheden met betrekking tot de jaarrekeningen over 2012 tot en met 2016, waaronder de afhandeling van de regeling over de pop-outs, managementfees en rekening-courantboekingen aan de orde gesteld. Over de managementfees staat in de brief: “
De door de jaren heen aan u toegekende managementfee’s hebben een fluctuerend verloop en kunnen wij niet plaatsen in een context. In totaal gaat het vanaf 2012 om een bedrag van € 90.750. Graag ontvangen wij van u de managementovereenkomst dan wel de aandeelhoudersbesluiten op grond waarvan deze managementfee is uitbetaald.”
2.12Op 22 december 2016 heeft een algemene vergadering van aandeelhouders van De Leege Landen plaatsgevonden, waar [B] namens IBB en [A] (die de vergadering voorzat) aanwezig waren.
2.13[A] heeft namens HVC bij e-mail van 23 januari 2017, onder andere aan mr. Plas, kenbaar gemaakt dat hij IBB aansprakelijk stelt “
(…) voor de schade welke De Leege Landen 2 B.V., Holland Vastgoed Consultancy B.V. of ik persoonlijk leid, inzake de non betaling aan de heer [E] .”
2.14IBB heeft namens De Leege Landen in februari 2017 € 20.000 betaald aan [E] , nadat [E] medio januari 2017 had aangezegd het faillissement van De Leege Landen aan te zullen vragen, omdat De Leege Landen niet tot betaling van dit bedrag was overgegaan.
2.15IBB heeft zich bij brief aan De Leege Landen van 9 februari 2017 op het standpunt gesteld dat van de op 16 december 2016 gestelde vragen en verzoeken om inlichtingen slechts een klein deel tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders van 22 december 2016 was beantwoord onderscheidenlijk verstrekt. In de brief heeft IBB de vragen die zij in haar brief van 16 december 2016 had opgenomen, voor zover deze onbeantwoord waren gebleven, herhaald en waar nodig gewijzigd en aangevuld.
2.16Op die brief heeft [A] op 9 februari 2017 per e-mail namens HVC gereageerd. Zijn reactie behelst: “
(…) Jij gaf aan dat ik had bepaald dat er geen informatie mocht worden verstrekt, hetgeen juist is. Jaren geven wij uitgebreid info naar IBB. Terwijl er regelmatig uitvoerige sessies op het kantoor van onze boekhouder worden gegeven. Waar die info bij IBB Kondor blijft is mij een raadsel.(…)
Wel blijven de rekeningen onbetaald. Ik zal ook niet verder op de beantwoording ingaan zolang de bijgevoegde rekeningen niet zijn betaald. (…)”