In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor kinderbijslagfraude, waarbij hij in de periode van 11 maart 2004 tot en met 31 december 2006 opzettelijk heeft nagelaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Sociale Verzekeringsbank. Dit had betrekking op de uithuisplaatsing van zijn kinderen, waarvan hij niet had gemeld dat zij niet meer bij hem woonden. De verdachte had de verplichting om deze informatie te verstrekken, maar heeft dit nagelaten, wat heeft geleid tot onterecht ontvangen kinderbijslag.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 juli 2017 heeft de verdediging vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde recht te hebben op kinderbijslag, omdat hij nog ouderlijk gezag had. Het hof heeft echter overwogen dat de verdachte op de hoogte was van zijn inlichtingenplicht en dat hij niet had voldaan aan deze verplichting. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten de relevante informatie te verstrekken, wat heeft geleid tot de conclusie dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de schending van de redelijke termijn in de procedure. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.