ECLI:NL:GHAMS:2017:2829

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
14 juli 2017
Zaaknummer
23-003443-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling, bedreiging en belediging met betrekking tot meerdere slachtoffers in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar heeft in hoger beroep de beslissing tot vrijspraak aangevochten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 september 2015 in Amsterdam meerdere slachtoffers heeft bedreigd, mishandeld en beledigd. De slachtoffers hebben een onderling overeenstemmend signalement van de dader gegeven, dat aansluit bij de uiterlijk van de verdachte. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dat gericht was tegen de vrijspraak van de politierechter. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, mishandeling en eenvoudige belediging. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003443-16
datum uitspraak: 3 mei 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 september 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-127451-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 april 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Omvang van het hoger beroep

De verdachte is door politierechter vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Voor zover in hoger beroep nog aan de orde is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
2:
hij op of omstreeks 2 september 2015 te Amsterdam [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde perso(o)n(en) dreigend de woorden toegevoegd :"tegen [slachtoffer 1] : Ik breek je in tweeën en/of ik maak je af en/of tegen [slachtoffer 2] : ik maak je kapot en/of ik vernietig jou en/of ik dood je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3:
hij op of omstreeks 2 september 2015 te Amsterdam [slachtoffer 3] heeft mishandeld door opzettelijk mishandelend die [slachtoffer 3] tegen het hoofd te slaan en/of te stompen en/of tegen een arm of oksel te schoppen en/of te trappen;
4:
hij op of omstreeks 2 september 2015 te Amsterdam opzettelijk beledigend [slachtoffer 2] , in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "vieze lesbische", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of tegen het gezicht en/of tegen de kleding heeft gespuugd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsverweer

De raadsvrouw betoogd dat de verdachte van het hem onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken op de grond dat sprake is van een persoonsverwisseling, aangezien de verdachte die dag wel aanwezig was toen het opstootje begon, maar kort daarna is vertrokken en hij niet degene is geweest die heeft geslagen en gedreigd.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
[slachtoffer 1] ondervond op 2 september 2015 rond 16.30 uur in haar woning aan de [adres 2] geluidsoverlast, afkomstig van manspersonen die zich voor de deur van de woning van haar benedenbuurman op de begane grond bevonden. Zij is naar beneden gelopen, alwaar een man naar haar toe kwam die bedreigende woorden jegens haar en – even later ook haar zus – uitte en die haar zus in het gezicht spuugde. Ze heeft de man als volgt omschreven: Marokkaanse afkomst, lengte ongeveer 1.70 meter, leeftijd ongeveer 50 jaar, normaal postuur, grijzend/kalend haar. Zij herkende de man als zijnde een buurman, woonachtig op het adres [adres 3] .
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij die dag bij haar zus op bezoek was, dat – nadat zij gegil hoorde en naar buiten was gegaan – een man op haar kwam afrennen die haar bedreigde, uitschold en in het gezicht spuugde. Zij zag vervolgens dat die man op buurman [slachtoffer 3] (het hof begrijpt: [slachtoffer 3] ) afstormde en hem een trap gaf en dat de ex-vrouw van de man/dader naar beneden kwam en de man wegduwde. Zij herkende de man als de Marokkaanse buurman van [adres 3] en heeft het volgende signalement opgegeven: Marokkaanse afkomst, rond de 50 jaar oud, tussen de 1.60 en 1.70 meter lang, tenger postuur en kort bruin/grijzend haar.
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat die dag rond 16.30 uur vanuit het niets een man op hem af kwam die hem onder zijn rechteroksel trapte, waardoor zijn arm uit de kom raakte. Hij heeft de man als volgt omschreven: 1.65 à 1.70 meter lang, Noord-Afrikaans uiterlijk, 40 à 50 jaar oud.
[naam 2] heeft aan het eind van de middag een man van Marokkaanse afkomst, ongeveer 50 jaar oud, ongeveer 1.70 meter lang, met een mager postuur en grijs kort haar naar twee zussen (het hof begrijpt: de gezusters [naam 1] ) horen schreeuwen en naar een buurman (het hof begrijpt: [slachtoffer 3] ) zien schoppen.
[getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat zij die namiddag bij thuiskomst bij haar woning in de [adres 3] in Amsterdam veel mensen op straat zag, onder wie haar ex-man [verdachte] . Zij had de indruk dat er ruzie was en dat haar ex-man en een buurman gingen vechten.
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij die dag bij de woning van zijn ex-vrouw was.
Uit het voorgaande volgt dat de gezusters [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [naam 2] een onderling overeenstemmend signalement van de dader hebben gegeven dat aansluit bij de uiterlijk van de verdachte, zoals waargenomen door het hof ter terechtzitting in hoger beroep. Voorts hebben zij de dader herkend als een bewoner van de [adres 3] . Hoewel de verdachte op dat adres niet woonachtig is, komt hij wel op dat adres omdat zijn ex-vrouw en kind daar wonen, terwijl zijn ex-vrouw hem aldaar in een ruzieachtige situatie aantrof en ook de verdachte heeft erkend de bewuste dag op de pleegplaats aanwezig te zijn geweest. Bij die stand van zaken kan als genoegzaam vaststaand worden aangenomen dat het de verdachte is geweest die de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:
hij op 2 september 2015 te Amsterdam [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde personen dreigend de woorden toegevoegd
- tegen [slachtoffer 1] : “Ik breek je in tweeën” en “ik maak je af”, en
- tegen [slachtoffer 2] : “ik maak je kapot” en “ik vernietig jou” en “ik dood je”;
3:
hij op 2 september 2015 te Amsterdam [slachtoffer 3] heeft mishandeld door opzettelijk mishandelend die [slachtoffer 3] tegen de oksel te trappen;
4:
hij op 2 september 2015 te Amsterdam opzettelijk beledigend [slachtoffer 2] , in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden “vieze lesbische” en tegen het gezicht heeft gespuugd.
Hetgeen onder 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Voorwaardelijk verzoek om horen getuige

De raadsvrouw heeft verzocht [getuige 1] als getuige te horen in het geval het hof tot een bewezenverklaring zou komen.
Het hof wijst het verzoek af nu het zich voldoende geïnformeerd acht, zodat de noodzaak tot het horen van [getuige 1] getuige niet is gebleken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2, 3 en 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling waarbij hij het slachtoffer vanuit het niets tegen een oksel heeft getrapt, waardoor diens arm uit de kom schoot. Het slachtoffer heeft daarvan nog geruime tijd last gehad. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van twee andere slachtoffers, waarna hij één van hen nog heeft beledigd, onder andere door haar in het gezicht te spugen. Het hof acht dit ernstige en zeer hinderlijke feiten. De verdachte heeft door zijn handelen pijn en angst veroorzaakt bij de slachtoffers. Daarnaast veroorzaken dergelijke feiten gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, met name nu de feiten overdag op straat in een woonwijk hebben plaatsgevonden.
Blijkens een hem betreffen uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 april 2017 is de verdachte twee maal eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van geweldsdelicten, maar nu deze delicten langere tijd geleden zijn gepleegd, weegt het hof dit niet in het nadeel van de verdachte mee.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 1.189. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 175. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, zodat het hof heeft te oordelen over het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 266, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 175 (honderdvijfenzeventig euro)ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 3] , ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 175 (honderdvijfenzeventig euro)als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. R. Kuiper en mr. J.H. Janssen, in tegenwoordigheid van
mr. M. Venderbosch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 mei 2017.
Mrs. Kuiper, Janssen en Venderbosch zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen
[...]