3.4De
grieven 4 tot en met 11 in principaal appelzijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat het voorstel van [appellant sub 1] tot wijzing van de huurprijs tot € 1.600,= per maand niet redelijk is, zodat de verwerping ervan door [geïntimeerde] geen grond oplevert voor beëindiging van de huurovereenkomst, alsmede tegen de gronden waarop dat oordeel berust. Zij lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.4.1De kantonrechter heeft in rechtsoverweging 13 van het tussenvonnis van 9 maart 2015 als het te hanteren criterium geformuleerd dat moet worden onderzocht of de door [appellant sub 1] voorgestelde huurprijs vergelijkbaar is met die van vrijgekomen woningen in de nabijheid van het gehuurde die opnieuw zijn verhuurd in een periode van enkele maanden vóór en na de huurprijsherzieningsdatum van 1 augustus 2014, waarbij omstandigheden als onderhoud, voorzieningen en woonoppervlakte in aanmerking moeten worden genomen. Ook het hof acht dit het juiste criterium.
3.4.2De door de kantonrechter benoemde deskundige heeft in haar rapport vermeld dat het gehuurde in een zeer matige tot slechte conditie verkeert en zeer eenvoudig is uitgevoerd.
Zij heeft de staat van het gehuurde als volgt omschreven:
• De marmeren vloer in de entree is gescheurd, hetgeen kan duiden op zakking/funderingsprobleem;
• het binnenschilderwerk van houtwerk is jarenlang niet onderhouden;
• de oorspronkelijke (van de bouw uit) houten vloeren zijn in enkele ruimten niet gestoffeerd, waardoor slijtage ontstaat;
• de traptreden van de interne trappen zijn, door gebrek aan onderhoud (schilderen) en/of stoffering ernstig uitgesleten;
• het verloop in de vloeren van de woning kan een funderingsprobleem als oorzaak hebben; dit blijft echter in dit rapport (vanwege nader te volgen en gepland onderzoek) achterwege.
• de keuken is sterk gedateerd;
• op diverse plaatsen zijn (oude) lekkageplekken zichtbaar;
• de wanden en plafonds zijn in diverse vertrekken van hard-/zachtboard;
Extern dienen de nodige, met het oog waarneembare, werkzaamheden te worden verricht aan:
- dak;
- hemelwaterafvoer;
- stucwerk;
- herstel scheuren in enkele wanden;
- kozijnen;
- metselwerk;
- goten;
- uitbouw.
3.4.3Terecht heeft [appellant sub 1] opgemerkt dat de door de deskundige gesignaleerde gebreken aan het binnenschilderwerk, de houten vloeren en de traptreden, alsmede de aanwezigheid van (niet weggewerkte) sporen van lekkages in het verleden voor rekening en risico van [geïntimeerde] komen. Zij is immers degene die verantwoordelijk is voor het kleine onderhoud en de stoffering in de woning. Wat dan resteert aan wellicht relevante minpunten is scheurvorming in de vloer, mogelijk duidend op funderingsproblemen, muren en plafonds van board en een gedateerde keuken. Het hof merkt op dat uit het rapport van de deskundige niet kan worden opgemaakt waarom voor een potentiële huurder van een woning als de onderhavige eventuele funderingsproblemen relevant zouden zijn. Hetzelfde geldt voor de door de deskundige gesignaleerde problemen aan de buitenkant van het pand, nu niet is onderbouwd dat en in hoeverre deze van invloed zijn op het woongenot van het gehuurde. Het huurrecht biedt de huurder bovendien instrumenten om de verhuurder tot het verrichten van onderhoud en herstel van gebreken op diens kosten te bewegen, zoals bijvoorbeeld een
tijdelijkeverlaging van de huur. De deskundige heeft voorts vermeld dat het gehuurde in goede staat van onderhoud een marktwaarde van minimaal € 3.000,= per maand zou hebben. Zij heeft niet gemotiveerd waarom de door haar geconstateerde minpunten, die dus voor een aanzienlijk deel voor rekening van [geïntimeerde] als huurster komen, een verlaging van de taxatie tot € 1.250,=, dus onder de helft van de markthuur, rechtvaardigen.
3.4.4De deskundige heeft een puntentelling van het gehuurde gemaakt volgens het woningwaarderingsstelsel. Deze puntentelling vermeldt een maandhuur volgens de huurprijzentabel per 1 juli 2014 van € 1.252,86. Het hof acht het opmerkelijk dat de door de deskundige getaxeerde huurprijs (in de vrije sector) nog lager is dan de huurprijs volgens de huurprijzentabel, terwijl het hof het een feit van algemene bekendheid acht dat de prijzen in de tabel zeker niet hoger zijn dan de markthuurprijs, in ieder geval niet in Amsterdam “binnen de ring”, waar een groot tekort bestaat aan beschikbare huurwoningen. De deskundige heeft in haar rapport gesteld haar taxatie niet te hebben gebaseerd op de uitkomst van de puntentelling, maar die telling uitsluitend te hebben gemaakt om een duidelijk beeld te krijgen van de werkelijke omvang van “woonruimte” en “overige ruimte”. Deze verklaring acht het hof niet overtuigend, aangezien in de puntentelling ook voor de omvang irrelevante kwesties zijn verwerkt als de woonomgeving en de monumentale status. Zij heeft bovendien, in een discussie met [appellant sub 1] over de juiste wijze van meten, opgemerkt: “voor huurwoningen geldt de puntenwaardering woonruimte, waarbij niet wordt uitgegaan van de totale gebruiksoppervlakte, maar van “woonruimte, overige ruimten, zonder medeberekening van gang/hal, toilet e.d.” ”. Dit standpunt staat toch wel ver af van een bepaling van de markthuur. Het hof moet dan ook aannemen dat de deskundige wel degelijk, al dan niet ‘met een schuin oog’, heeft gekeken naar de uitkomst van de puntentelling toen zij haar taxatie deed, waarschijnlijk in verband met het feit dat, zoals zij schrijft, vanwege “de staat van onderhoud van vergelijkingsobjecten die bovendien al dan niet gestoffeerd/gemeubileerd worden aangeboden” een vergelijking met de gehuurde woning moeilijk te maken is.
3.4.5De deskundige heeft niettemin de gehuurde woning vergeleken met 21 woningen in Oud West en de Jordaan die in de desbetreffende periode zijn verhuurd of te huur stonden. Naar het oordeel van het hof voert [appellant sub 1] terecht aan dat de woningen in Oud West ten onrechte in de vergelijking zijn betrokken, aangezien de Jordaan, en zeker het daarin gelegen deel van de grachtengordel, niet op één lijn is te stellen met Oud West, hoe ‘populair’ die wijk op zichzelf ook moge zijn. Van de dan resterende 15 vergelijkingsobjecten zijn er slechts drie waarvan de huur onder de door [appellant sub 1] gevraagde huurprijs ligt ( [adres 2] , 60 m2, € 1.150,=, Bloemgracht ongenummerd, 80 m2, € 1.550,= en [adres 3] , 80 m2, € 1.550,=). Het hof vraagt zich overigens, gelet op de huurprijs, af of het eerstgenoemde vergelijkingsobject wel als geliberaliseerde woonruimte, en dus tegen de marktprijs, is verhuurd. Informatie daarover bevat het rapport niet. Alle andere vergelijkingsobjecten hebben een huurprijs die op of boven de door [appellant sub 1] gevraagde huurprijs ligt, tot een maximum van € 2.750,=. Die laatste prijs is nog aanmerkelijk lager dan de marktprijs die het gehuurde in goede staat volgens de deskundige zou hebben. Over de staat van onderhoud van de vergelijkingsobjecten bevat het rapport geen duidelijke gegevens. Het hof leidt uit de overgelegde advertenties van de vergelijkingsobjecten wel af dat het uitrustingsniveau van die objecten hoger is dan dat van het gehuurde.
3.4.6Over de grootte van het gehuurde kan het volgende worden opgemerkt. Met grief 10 bestrijdt [appellant sub 1] de overweging van de kantonrechter dat het gehuurde 112 m2 groot is. De deskundige heeft in haar rapport vermeld dat het gehuurde, in tegenstelling tot hetgeen in de processtukken was vermeld (woonoppervlakte 112 m2), een woonoppervlakte heeft van 77 m2 met een bergruimte (“overige ruimten”) van 33 m2. Omdat de deskundige de systematiek van het woningwaarderingsstelsel heeft gehanteerd is in de genoemde oppervlakte de oppervlakte van ruimtes als gangen en de wc niet meegenomen. In hoeverre dat bij de vergelijkingsobjecten ook het geval is, blijkt niet duidelijk uit het rapport, maar uit de bij het rapport gevoegde advertenties, waarin de zowel de term “oppervlakte” als “woonoppervlakte” en “gebruiksoppervlakte” is gebruikt en soms ook door elkaar, leidt het hof af dat de daarin genoemde oppervlakten de totale oppervlakte betreft, dus inclusief verblijfsruimten en inclusief gangen e.d. Dit betekent dat van de vergelijkingsobjecten alleen die aan de [adres 4] (€ 2.450,=) en die aan de [ adres 5] (€ 2.750,=) ongeveer even groot zijn als het gehuurde volgens de deskundige is; de andere zijn alle aanmerkelijk kleiner.
3.4.7[appellant sub 1] stelt dat de door de deskundige genoemde woonoppervlakte van 77 m2 onjuist is. Hij heeft in hoger beroep een eigen puntentelling overgelegd. Vergelijking daarvan met de puntenteling in het rapport van de deskundige leert dat de deskundige een kamer van ongeveer 17 m2 niet in haar berekening heeft meegenomen. [geïntimeerde] heeft weliswaar de waarde van de “verklaring” van de door [appellant sub 1] ingeschakelde makelaar betwist, maar niet aangevoerd dat de in diens rapport opgenomen puntentelling onjuist zou zijn. Dit betekent dat het hof ervan moet uitgaan dat het gehuurde inderdaad groter is dan de deskundige heeft vermeld. Dit betekent dat alle vergelijkingsobjecten dus aanzienlijk kleiner zijn dan het gehuurde.
3.4.8Ten slotte merkt het hof op dat in het rapport geen uitleg is gegeven over de vraag wat de invloed op de hoogte van de markthuur is van het feit dat het gehuurde zich op de begane grond bevindt en de beschikking heeft over een eigen tuin. Dat laatste is slechts bij twee van de vergelijkingsobjecten het geval.
3.4.9Wanneer het voorgaande in aanmerking wordt genomen moet het hof constateren dat de deskundige niet kan worden gevolgd in haar oordeel dat € 1.600,= per maand voor het gehuurde niet overeenkomstig de markthuur van vergelijkbare woningen is. Op grond van het vergelijkingsmateriaal en hetgeen de deskundige zelf heeft opgemerkt over de markthuur van het gehuurde in goede staat, moet worden aangenomen dat een dergelijk grote woning met tuin gelegen op zo’n populaire locatie zeker voor dat bedrag zal kunnen worden verhuurd, ook al is de uitvoering van de woning gedateerd en eenvoudig en al bestaat er aanzienlijk achterstallig onderhoud aan de buitenzijde van het pand. Dit betekent dat het voorstel van [appellant sub 1] van 23 juni 2014 een redelijk aanbod is geweest. Het niet aanvaarden daarvan vormt een grond voor beëindiging van de huurovereenkomst.
3.4.10Het hof ziet niet in waarom het bestaan van achterstallig onderhoud, of het verrichten van herstelwerkzaamheden in verband daarmee, aan de redelijkheid van het voorstel in de weg zou staan. Zoals hiervoor werd overwogen biedt het huurrecht de huurder hiervoor de nodige rechtsmiddelen. De grieven 4 tot en met 11 in principaal appel slagen derhalve.
3.4.11Aan [geïntimeerde] zal, overeenkomstig haar verzoek, alsnog de gelegenheid worden gegeven het aanbod van [appellant sub 1] te aanvaarden. Omdat de procedure lang heeft geduurd, zou handhaving van de ingangsdatum van 1 augustus 2014 meebrengen dat [geïntimeerde] inmiddels een aanzienlijke huurschuld heeft opgebouwd, waardoor aanvaarding van het aanbod, naar moet worden aangenomen, illusoir wordt. Dat acht het hof niet aanvaardbaar. Om die reden zal het hof de ingangsdatum stellen op 1 augustus 2016, de maand van de dagvaarding in hoger beroep. Het hof zal bepalen dat [appellant sub 1] geen rechten zal kunnen ontlenen aan de hieronder uit te spreken beëindiging van de huurovereenkomst als [geïntimeerde] vóór 1 augustus 2017 de huurverhoging tot € 1.600,= per maand per 1 augustus 2016 alsnog aanvaardt.
3.4.12Aan [geïntimeerde] moet een redelijke termijn worden gegund om vervangend onderdak te vinden in het geval zij het huurverhogingsaanbod niet aanvaart. De huur zal worden beëindigd per 1 januari 2018. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld het gehuurde voor die datum te ontruimen.