Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Procesverloop
2.De feiten
“… vanzelfsprekend zowel inhoudelijk als procedureel.”
3.Beoordeling
voor huurder gunstiger” was. Aldus verwoord geeft de opvatting er geen blijk van dat WE zich ervan bewust was dat artikel 9.7 een voor huurder
ongunstige(r),vernietigbare bepaling zou kunnen zijn en te minder, dat WE de gelding van die ongunstiger bepaling desondanks aanvaardde. Dat bewustzijn volgt verder evenmin uit de correspondentie na de brief van 17 maart 2015, waarin WE het standpunt heeft ingenomen dat van de wettelijke referentieperiode geen afstand is gedaan en waarin zij artikel 9.7 heeft vernietigd. Daarbij komt dat WE zich met betrekking tot de brief van 17 maart 2015 uitdrukkelijk op het standpunt stelt dat haar toenmalige advocaat een beroepsfout heeft gemaakt. Hetgeen (kennelijk) is verwoord in de (door de Stichting niet overgelegde) e-mail van 4 mei 2015 van [D] en in de e-mail van [C] van 21 januari 2016 (rechtsoverweging 2.13) leidt niet tot een ander oordeel.
een afwijkend beding inhoudend dat de huurprijs door deskundigen periodiek kan worden herzien op basis van markthuurwaarde is relatief zinloos als niet in het beding óók duidelijk wordt gemaakt dat de art. 7:303 en 304 buiten werking worden gesteld.”