ECLI:NL:GHAMS:2017:2667

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2017
Publicatiedatum
7 juli 2017
Zaaknummer
23-001908-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake bedreiging en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 mei 2016. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], was in eerste aanleg veroordeeld voor bedreiging van zijn moeder en zusters, alsook voor het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid MDMA-pillen. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de bedreiging van zijn moeder en zusters op 8 december 2015 en het bezit van 1.490 MDMA-pillen op 10 december 2015. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en een andere bewezenverklaring en strafoplegging vastgesteld. Het hof achtte de bedreiging met de dood en het bezit van drugs bewezen, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten. De verdachte had eerder al veroordelingen voor geweldsdelicten, wat de ernst van zijn huidige daden onderstreept. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn PTSS en eerdere behandelingen voor zijn problematiek. De verdachte heeft zich vrijwillig onder behandeling gesteld en lijkt vooruitgang te boeken. Het hof heeft besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, naast een taakstraf van 40 uren, en heeft bijzondere voorwaarden gesteld aan het contact met zijn familie. De beslissing is genomen met het oog op de strafdoelen van vergelding en generale preventie, waarbij het hof de positieve ontwikkelingen van de verdachte niet wilde doorkruisen met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001908-16
Datum uitspraak: 21 juni 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 mei 2016 in de strafzaak onder parketnummer
13/684650-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 juni 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 08 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] (verdachtes zus) en/of [slachtoffer 2] (verdachtes moeder) en/of [slachtoffer 3] (verdachtes zus) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk tegen voornoemde [slachtoffer 2] en/of tegen verdachtes vader dreigend de woorden toegevoegd: "dat als zijn moeder en/of zijn zussen ook maar één stap in de tuin van de woning in Turkije zouden zetten hij, verdachte, ze zou doodschieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 10 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 1490 pillen MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring van feit 2 (ten aanzien van het aantal pillen) en een andere strafoplegging dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 8 december 2015 te Amsterdam [slachtoffer 1] (verdachtes zus) en [slachtoffer 2] (verdachtes moeder) en [slachtoffer 3] (verdachtes zus) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk tegen voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd dat als zijn moeder of zijn zussen ook maar één stap in de tuin van de woning in Turkije zouden zetten hij, verdachte, ze zou doodschieten;
2.
hij op 10 december 2015 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 1.480 pillen van een materiaal bevattende MDMA.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] voor de duur van twee jaren, met bevel dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en tot een voorwaardelijke een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met een proeftijd van twee jaar en onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich onder toezicht stelt van de reclassering.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zijn zusters en zijn moeder in zijn ouderlijk huis op zeer nare wijze met de dood bedreigd. De verdachte heeft met zijn handelen ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van zijn slachtoffers. Hij heeft de slachtoffers dusdanig veel angst aangejaagd, dat zij zich genoodzaakt hebben gezien de hulp van de politie in te roepen en aangifte te doen tegen hun eigen broer resp. zoon. Uit een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 mei 2017 is gebleken dat de verdachte eerder (in 2007) onherroepelijk is veroordeeld voor mishandeling van zijn moeder, zodat haar angst en die van zijn zusters dat hij aan zijn dreigementen uitvoering zou geven niet uit de lucht gegrepen was. De omstandigheid dat hij blijkens dat uittreksel ook in 2011 nog onherroepelijk is veroordeeld ter zake van huiselijk geweld weegt in zijn nadeel.
Daarnaast heeft de verdachte een aanzienlijke hoeveelheid XTC-pillen in zijn bezit gehad. Hoewel de verdachte heeft toegelicht dat deze pillen niet voor de handel waren bedoeld maar dat hij ze gebruikte om zijn stress en depressieve klachten te dempen, is het bezit van deze pillen verboden en levert het, te meer in hoeveelheden als bij de verdachte aangetroffen, een potentieel gevaar op voor de volksgezondheid.
Dit zijn ernstige feiten, waarop in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur zonder meer een passende sanctie is. Anders dan de raadsvrouw heeft verzocht, is het hof van oordeel dat dan ook bepaald niet kan worden volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf.
Uit over de verdachte opgemaakte rapporten van GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam van 7 oktober 2010 en 17 maart 2016 en de verklaring van de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep is naar voren gekomen hij een veteraan is die als militair uitgezonden is geweest naar Bosnië en Irak. Daarbij heeft hij een Post Traumatisch Stress Syndroom (PTSS) opgelopen en is als gevolg daarvan komen te kampen met agressieproblematiek. Hij gebruikt XTC om zich ‘weer wat gelukkiger’ te voelen en soms een flinke hoeveelheid alcohol. Ook heeft hij een verslaving aan medicijnen opgebouwd. Om het recidivegevaar dat de verdachte in zich bergt te reduceren, is in de optiek van de reclassering behandeling aangewezen. Voor genoemde stoornis is de verdachte onder behandeling geweest bij diverse traumacentra. Ook in verband met de alcohol- en harddrugsproblematiek is de verdachte al eerder opgenomen geweest. Een en ander heeft echter tot enige tijd geleden niet (blijvend) geleid tot het gewenste resultaat.
De verdachte heeft zich vanaf september 2016 onder klinische behandeling gesteld van de Veteranen Intensieve Behandel Unit (VIBU) in Venray. Uit een briefrapport van 22 mei 2017 van [psycholoog] , GZ-psycholoog, en [psychiater] , psychiater, beiden verbonden aan VIBU, komt naar voren dat de verdachte (naast een PTSS) ook een dysthyme stoornis (lichte vorm van chronische depressie) heeft ontwikkeld en dat daarnaast mogelijk ook sprake is van persoonlijkheidsproblematiek (narcistische en borderline-kenmerken). De verdachte heeft angstaanvallen, hyper arousal, nachtmerries, herbelevingen, overzichtsverlies, depressieklachten, concentratieproblemen en verkeert in een sociaal isolement. Daarnaast heeft hij financiële- en huisvestingsproblemen. De behandeling van VIBU zal tussen juni en september 2017 worden afgerond, waarna een ambulante vervolgbehandeling is geïndiceerd, aldus deze gedragsdeskundigen.
Het hof acht het te prijzen dat de verdachte zich op vrijwillige basis onder behandeling heeft gesteld en dit tot op heden ook heeft volgehouden. Verder is ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat hij huisvesting in Amsterdam heeft gevonden; na afronding van de opname bij VIBU kan hij daar gaan wonen. Ook heeft de verdachte ideeën over een vorm van dagbesteding. Het alcohol- en drugsgebruik lijkt thans geruime tijd in remissie. Het hof acht het in het belang van de verdachte én de samenleving dat deze positieve ontwikkelingen niet worden doorkruist door een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt. Daarom zal een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd.
Met het oog op de strafdoelen van vergelding en generale preventie kan niet worden volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Om die reden zal tevens een taakstraf van beperkte duur worden opgelegd.
Hoewel de verdachte heeft ontkend dat hij zijn zusters en moeder heeft bedreigd en heeft opgemerkt dat hij zichzelf niet herkent in het beeld dat zij van hem schetsen, is het hof van oordeel dat hij oprecht zijn best doet zijn gedrag te veranderen en meer grip op zijn handelen en leven te krijgen. De verdachte wil graag het contact herstellen met zijn familie en in het bijzonder ook met zijn moeder, bij wie recent een ernstige ziekte is vastgesteld. Hij heeft het hof verzocht hem contact met zijn familie toe te staan, al dan niet onder professioneel toezicht.
Uit een e-mailbericht van 31 mei 2017 van [verbalisant] , verbonden aan Bureau Districtsrecherche West, van de Politie, Eenheid Amsterdam, is gebleken dat het contact tussen de verdachte en zijn zusters en moeder is genormaliseerd en dat in de politiesystemen geen nieuwe relevante registraties zijn opgenomen. Nu uit de aangiftes van de slachtoffers echter blijkt dat aan het tenlastegelegde een geschiedenis van agressie en bedreigingen door de verdachte vooraf is gegaan én aangezien de verdachte zijn hervonden maar broze evenwicht ook na zijn terugkomst in Amsterdam moet weten te behouden en hij ook weer dichter in de buurt van zijn familie zal komen te wonen, acht het hof het van belang dat de verdachte alleen met hun instemming en onder professionele begeleiding contact heeft met de slachtoffers. Het hof zal een daartoe strekkende bijzondere voorwaarde stellen en acht het noodzakelijk dat de reclassering toezicht houdt op de naleving van die bijzondere voorwaarde. Om die reden zal de verdachte ook worden verplicht zich te melden bij de reclassering, waarbij het hof ervan uitgaat dat het toezicht zich in beginsel zal toespitsen op het contact van de verdachte met de slachtoffers en de wijze waarop dit moet worden vormgegeven. Voor het opleggen van een vrijheidbeperkende maatregel wordt bij die stand van zaken geen aanleiding meer gezien.
Alles afwegend acht het hof oplegging van na te noemen straffen passen en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte:
- zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
- ten behoeve van vaststelling identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden;
- geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de verdachte zich meldt bij GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig acht;
  • de verdachte slechts (direct of indirect) in contract treedt met zijn moeder [slachtoffer 2] en zijn zusters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] met hun instemming en onder (door de reclassering aan te wijzen) professionele begeleiding, zulks gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering verantwoord acht.
Geeft GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam opdracht toezicht te houden op de naleving van de gestelde voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. J.J.I. de Jong en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. F. Kruiswijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 juni 2017.
De griffier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[...]