Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Grief 1houdt in dat de rechtbank ten onrechte onder 2.3 als vaststaand heeft aangenomen dat [geïntimeerde] ongeveer half december 1992 een hek ter hoogte van negentig centimeter met een afsluitbare poort om de strook grond heeft geplaatst. Deze grief wordt nader besproken onder 3.3. Omdat de gemeente dit thans heeft betwist, zal het niet als feit worden opgenomen. De overige feiten zijn - naar het hof begrijpt - in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, zijn die feiten de volgende.
dat de voortuin van [adres] , omgeven door een hek met een afsluitbare poort, van mevrouw [geïntimeerde] , (…) in haar bezit is vanaf 15 december 1992”.
3.Beoordeling
(…) dat hij het buitenhek van (…) [geïntimeerde] (…) in zijn bedrijf destijds ± 23 jaar geleden gemaakt heeft” en twee foto’s waarop het hek te zien is, waarvan [geïntimeerde] heeft gesteld dat die dateren uit 2001 en 2002.