ECLI:NL:GHAMS:2017:2635

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2017
Publicatiedatum
7 juli 2017
Zaaknummer
23-001766-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van openlijk geweld door onvoldoende bijdrage aan geweldsdelict

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was aangeklaagd voor openlijk geweld gepleegd tegen een slachtoffer op 28 november 2015 in Haarlem. De tenlastelegging omvatte het duwen en slaan van het slachtoffer. Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 juni 2017 heeft de verdachte ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het geweld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte slechts een dreigende houding aannam en dicht bij het slachtoffer stond, maar dat deze bijdrage aan het geweld onvoldoende was om te spreken van 'in vereniging' gepleegd geweld. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging.

Daarnaast was er een vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 1.654,28 had ingediend. Het hof heeft geoordeeld dat, nu de verdachte niet schuldig werd bevonden, de benadeelde partij niet ontvankelijk was in haar vordering. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting, waarbij de oudste raadsheer niet in staat was het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001766-16
datum uitspraak: 5 juli 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 25 april 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-238700-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 juni 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 november 2015 te Haarlem, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, Smedestraat, in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit:
- het duwen tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het slaan en/of stompen in het gezicht, althans tegen het hoofd, van die [slachtoffer].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter opgelegd.

Vrijspraak

De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit de verdachte vrij te spreken van hetgeen hem ten laste is gelegd nu het medeverdachte [medeverdachte] is geweest die het geweld jegens de aangever heeft uitgeoefend en de verdachte hierin geen significant aandeel heeft gehad.
Het hof overweegt als volgt. In de nacht van 27 op 28 november 2015 zijn aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) en zijn vriend [vriend] (hierna: [vriend]) tijdens het uitgaan in Haarlem in conflict gekomen met de verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Bij dit conflict is [slachtoffer] geslagen, als gevolg waarvan zijn kaak is gebroken.
Het hof stelt voorop dat van het ten laste gelegde ‘in vereniging’ plegen van geweld slechts sprake is, indien de verdachte en zijn medeverdachte elk een voldoende significante of wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het geweld dat tegen [slachtoffer] is gepleegd. Het hof stelt vast dat de verdachte steeds heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan geweld tegen [slachtoffer]. [slachtoffer] zelf heeft in zijn aangifte over het aandeel van de verdachte in het tegen hem gepleegde geweld verklaard dat de verdachte een dreigende houding aannam en erg dicht bij hem kwam staan. [vriend] heeft verklaard dat [slachtoffer] van een man met blond haar (
naar het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte]) twee stoten tegen zijn hoofd heeft gekregen. Weliswaar heeft [vriend] verder verklaard dat [slachtoffer] door een man met een opvallende bril (
naar het hof begrijpt: de verdachte) bij zijn kraag is gevat en dat de mannen elkaar wat heen en weer hebben geduwd, waarna [slachtoffer] door de verdachte in de richting van een hek is gegooid, maar deze verklaring vindt onvoldoende steun in de overige stukken van het procesdossier.
Gelet op het voorgaande kan hooguit worden vastgesteld dat de verdachte dicht bij [slachtoffer] kwam staan en een dreigende houding jegens hem aannam. Deze bijdrage aan het nadien gepleegde geweld is naar het oordeel van het hof in de onderhavige situatie onvoldoende significant of wezenlijk om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde “in vereniging” plegen van geweld. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.654,28, waarvan € 404,28 als materiële schade en € 1250,00 als immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep voor het oorspronkelijke bedrag gehandhaafd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering in hoger beroep geheel wordt toegewezen met toekenning van wettelijke rente vanaf 28 november 2015 en oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
De raadsman heeft het hof verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in de vordering gelet op de door hem bepleite vrijspraak.
Het hof overweegt dat, nu de verdachte niet schuldig wordt verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, de benadeelde partij niet in haar vordering kan worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 juli 2017.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[........]
.