ECLI:NL:GHAMS:2017:2607

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2017
Publicatiedatum
4 juli 2017
Zaaknummer
200.194.538/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris met betrekking tot de afhandeling van een nalatenschap en de ontvankelijkheid van de klager

In deze zaak heeft klager, de erfgenaam van zijn overleden vader, een klacht ingediend tegen notaris mr. [naam] vanwege het passeren van een akte die in tegenspraak zou zijn met eerdere notariële akten. Klager stelt dat de notaris onterecht de vader als ingezetene in het buitenland heeft vermeld, wat heeft geleid tot dubbele erfbelasting in Nederland en het buitenland. De kamer voor het notariaat heeft klager in eerste instantie niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht. Klager heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De mondelinge behandeling vond plaats op 8 december 2016, waarbij klager en de notaris aanwezig waren. Klager diende tijdens de zitting een wrakingsverzoek in tegen de rechters, wat leidde tot een schorsing van de behandeling. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen. De zaak werd vervolgens op 20 april 2017 voortgezet, maar klager verscheen niet, ondanks een behoorlijke oproeping.

Het hof heeft de feiten zoals vastgesteld door de kamer in de bestreden beslissing in overweging genomen. Klager heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststellingen, maar het hof heeft geoordeeld dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn nieuwe klachten, omdat deze niet tijdig zijn ingediend binnen de driejaarstermijn zoals voorgeschreven in de Wet op het notarisambt. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer, maar met verbetering van gronden.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.194.538/01 NOT
nummer eerste aanleg : 596353/NT 15-78 TH
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 4 juli 2017
inzake
[naam],
wonend te [plaats],
appellant,
tegen
mr. [naam],
notaris te [plaats],
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 1 juli 2016 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam (hierna: de kamer) van 2 juni 2016 (ECLI:NL:TNORAMS:2016:18). De kamer heeft in de bestreden beslissing klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht tegen geïntimeerde (hierna: de notaris).
1.2.
De notaris heeft op 3 oktober 2016 een verweerschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend.
1.3.
Klager heeft eind november 2016 nog nadere berichten/stukken bij het hof ingediend.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof op 8 december 2016. Klager en de notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd. De nadere berichten/stukken van klager heeft het hof buiten beschouwing gelaten.
1.5.
Het hof heeft de mondelinge behandeling vervolgens geschorst, nadat klager tijdens de terechtzitting een verzoek had ingediend tot wraking van mrs. A.M.A. Verscheure, C.H.M. van Altena en T.K. Lekkerkerker. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.6.
Bij beslissing tot verwijzing van 20 december 2016 heeft de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam de wrakingszaak op grond van artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie ter verdere behandeling verwezen naar de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag.
1.7.
Bij beslissing van 27 januari 2017 heeft laatstgenoemde wrakingskamer het verzoek tot wraking van voornoemde raadsheren afgewezen.
1.8.
De mondelinge behandeling van de zaak is voortgezet op 20 april 2017. De notaris is verschenen en heeft het woord gevoerd. Klager is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Klager heeft tegen de vaststelling van die feiten bezwaar gemaakt. Het hof zal hiermee (voor zover relevant) bij de beoordeling rekening houden.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
De vader van klager, [naam], (hierna: de vader) is overleden op 30 november 2011. Klager en zijn broers, [naam] (hierna: [broer 1]) en [naam] (hierna: [broer 2]), zijn de erfgenamen van de vader.
3.2.2.
Op 20 december 2011 heeft klager op het kantoor van notaris mr. [X] te [plaats] (hierna: [X]) een ‘verklaring van zuivere aanvaarding nalatenschap en algehele volmacht’ ondertekend. Klager heeft hiermee volmacht verleend aan zijn beide broers om hem te vertegenwoordigen bij de afwikkeling van de nalatenschap van de vader.
3.2.3.
Een kantoorgenoot van [X], mr. [Y], heeft op 26 januari 2012 een verklaring van erfrecht afgegeven, waarin staat dat de vader laatstelijk woonachtig was in [plaats].
3.2.4.
Op 11 mei 2012 is ten overstaan van notaris [Z] te [buitenland] (hierna: [Z]) een ‘akte van aanvaarding van erfenis’ verleden. In deze akte staat dat de vader laatstelijk woonde in [buitenland].
3.2.5.
De notaris heeft op 30 augustus 2012 een akte van bekrachtiging gepasseerd, waarbij [broer 1] en [broer 2] voormelde akte van 11 mei 2012 in alle opzichten hebben bekrachtigd en goedgekeurd.
3.2.6.
Klager heeft op 3 september 2012 ten overstaan van [Z] de akte van 11 mei 2012 bekrachtigd.

4.Standpunt van klager

Klager beklaagt zich erover dat de notaris een akte heeft gepasseerd, die in tegenspraak is met eerdere door andere notarissen verleden notariële akten (waaronder de verklaring van erfrecht van 26 januari 2012), waarin de vader – volgens klager ten onrechte – als Nederlands ingezetene is vermeld. Hierdoor is klager, als erfgenaam, ten onrechte in twee landen erfbelasting verschuldigd.

5.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Nieuwe klachten
6.1.
Klager heeft in hoger beroep nieuwe klachten geformuleerd. Op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 4 van de Wet op het notarisambt (Wna) dient het hof een aan hem voorgelegde zaak opnieuw in volle omvang te behandelen. In die procedure is voor de behandeling van in hoger beroep nieuw geformuleerde klachten geen plaats. Klager zal daarom in zijn nieuwe klachten niet-ontvankelijk worden verklaard.
Belanghebbende
6.2.
De kamer heeft geoordeeld dat klager niet kan worden ontvangen in zijn klacht vanwege (kort gezegd) gebrek aan belang.
6.3.
Ingevolge artikel 99, lid 1 Wna kan ieder die daarbij enig redelijk belang heeft een klacht indienen. Het begrip ‘enig redelijk belang’ moet ruim worden opgevat. Het kan een rechtstreeks belang zijn, maar ook een indirect of afgeleid belang. Het belang kan onder meer volgen uit betrokkenheid bij een specifieke zaak of betrekking hebben op handhaving van de beroepsnormen en –regels voor het notariaat.
6.4.
Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat klager erfgenaam is van de vader. Zodoende is hij betrokken bij akten die verband houden met het overlijden van de vader en daarmee dus bij het optreden van de notaris in deze zaak. Daarbij doet niet ter zake dat klager geen partij was bij de akte van bekrachtiging. Het hof merkt klager derhalve aan als belanghebbende in de zin artikel 99, lid 1 Wna.
Driejaarstermijn
6.5.
Ingevolge artikel 99, lid 15 (oud) Wna moet een klacht worden ingediend binnen drie jaren na de dag waarop de tot de klacht gerechtigde van het handelen of nalaten dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen.
6.6.
Op 30 augustus 2012 is de akte van bekrachtiging gepasseerd. Niet in geschil is dat klager op 31 augustus 2012 van de notaris per e-mail een scan van deze akte heeft ontvangen. Klager wist dus reeds eind augustus 2012 van de verweten gedragingen van de notaris. De klacht is op 23 oktober 2015 bij de kamer ingekomen en derhalve te laat, want na het verstrijken van de driejaarstermijn als bedoeld in het onder 6.5. vermelde wetsartikel. Klager kan om die reden niet worden ontvangen in zijn klacht.
6.7.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.8.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep nieuw geformuleerde klachten;
- bevestigt de bestreden beslissing onder verbetering van gronden.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.M.A. Verscheure, A.C. Faber en T.K. Lekkerkerker en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2017 door de rolraadsheer.