ECLI:NL:GHAMS:2017:2525

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2017
Publicatiedatum
30 juni 2017
Zaaknummer
200.195.539/01 en 200.195.539/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en kinderalimentatie tussen ouders na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de Rechtbank Noord-Holland met betrekking tot de zorgregeling en kinderalimentatie voor hun twee kinderen, geboren in 2013 en 2015. De vrouw, appellante in principaal hoger beroep, verzoekt om een eenhoofdig gezag over het oudste kind en een aanpassing van de zorgregeling, terwijl de man, verweerder in principaal hoger beroep, zijn verzoeken tot handhaving van de bestaande zorgregeling en kinderalimentatie verdedigt. De zaak is behandeld op 29 mei 2017, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank had eerder een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen elke zaterdag bij de man verbleven en een omgangsregeling voor de doordeweekse dagen. De vrouw betoogt dat de zorgregeling te uitgebreid is en dat de frequentie van de wisselingen te hoog is voor de jonge kinderen. De man daarentegen stelt dat hij een goede band met de kinderen heeft en dat de huidige regeling in hun belang is. Het hof heeft besloten om een onderzoek te laten uitvoeren door de Raad voor de Kinderbescherming naar de mogelijkheden voor een zorgregeling en de impact op de kinderen. De behandeling van de zaak is aangehouden tot een pro forma datum, waarbij het hof verzoekt om een schriftelijk rapport van de raad over de resultaten van het onderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 29 mei 2017
Zaaknummers: 200.195.539/ 01 en 200.195.539/ 02
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/227776/FA RK 15-3514 en C/15/227799/FA RK 15/3528
in de zaak met zaaknummers 200.195.539/ 01 (wat betreft de verdeling van de zorgregeling, dwangsom en kinderalimentatie) en 200.195.539/ 02 van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.M.E. Rietjens te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. I.M.B. Kramer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is in de zaak met zaaknummer 200.195.539/ 01 op 15 juli 2016 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 20 april 2016 van de Rechtbank Noord-Holland (Alkmaar), met kenmerk C/15/227776/FA RK 15-3514 en C/15/227799/FA RK 15/3528.
1.3.
De man heeft in de zaak met zaaknummer 200.195.539/ 01 op 24 augustus 2016 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
De vrouw heeft in de zaak met zaaknummer 200.195.539/ 01 op 5 oktober 2016 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de man ingediend.
1.5.
De man heeft in de zaak met zaaknummer 200.195.539/ 01 op 14 november 2016 nadere stukken ingediend.
1.6.
De vrouw heeft in de zaak met zaaknummer 200.195.539/ 01 op 15 november 2016 nadere stukken ingediend.
1.7.
De zaak met zaaknummer 200.195.539/ 01 is op 25 november 2016 ter terechtzitting behandeld. Ter terechtzitting hebben beide partijen zich bereid verklaard mee te werken aan mediation teneinde te trachten in onderling overleg hun geschil met betrekking tot het gezag over hun kinderen, de zorg- c.q. omgangsregeling tussen de man en de kinderen en de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen op te lossen. De zaak is pro forma aangehouden tot zondag 26 februari 2017. Van het behandelde ter terechtzitting is een proces-verbaal opgesteld.
1.8.
De man heeft in de zaak met zaaknummer 200.195.539/ 01 op 16 januari 2017 een journaalbericht ingediend met daarin de mededeling dat de mediator de opdracht heeft teruggegeven.
1.9.
De man heeft in de zaak met (inmiddels) zaaknummer 200.195.539/ 02 op 18 mei 2017 een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen, met bijlagen, ingediend.
1.10.
De vrouw heeft in beide zaken op 19 mei 2017 nadere stukken ingediend.
1.11.
De behandeling van de zaak met zaaknummer 200.195.539/ 01 is op 29 mei 2017 voortgezet waar de zaak tegelijk is behandeld met de zaak met zaaknummer 200.195.539/ 02.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de heer M. Tiessen, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de raad).
1.12.
In de zaak met zaaknummer 200.195.539/ 01 voor zover het de verzoeken omtrent het gezag betreft heeft het hof ter terechtzitting de dag bepaald waarop hij uitspraak zal doen en heeft deze dag aan de vrouw en de man meegedeeld. De desbetreffende beschikking zal afzonderlijk worden geminuteerd.

2.De feiten

Partijen hebben een relatie gehad. Uit hun relatie zijn geboren [A] (hierna: [kind a] ) [in] 2013 en [B] (hierna: [kind b] ) [in] 2015 (hierna gezamenlijk: de kinderen). De man heeft de kinderen erkend. Partijen hebben het gezamenlijk gezag over [kind a] .
De man heeft nog uit zijn door echtscheiding in 2011 ontbonden huwelijk met [X] nog drie kinderen: [zoon a] van 19 jaar, [dochter] van 17 jaar en [zoon b] van 11 jaar.
Blijkens een proces-verbaal van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland (Haarlem) met kenmerk C/15/257080/KG ZA 17-244 is de moeder bij mondeling vonnis van 20 april 2017 veroordeeld tot nakoming van de in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling, in zoverre dat de beide kinderen iedere zaterdag bij de man verblijven van 9.00 uur tot 17.00 uur, waarbij [kind a] vanaf 13 mei 2017 om de week tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijft en dat de vader iedere donderdag vanaf 16.30 uur omgang heeft met de beide kinderen bij de moeder thuis waar ze met elkaar eten en daarna de kinderen naar bed brengen tot uiterlijk 20.30 uur. Voorts is de moeder veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 100,- per keer dat de moeder in strijd handelt met deze zorgregeling, zulks tot een maximum van € 5.000,-.
3. Het geschil in hoger beroep in principaal appel wat betreft de verdeling van de zorgtaken en kinderalimentatie en in incidenteel appel (zaaknummer 200.195.539/ 01) en de verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen (zaaknummer 200.195.539/ 02)
3.1.
Bij de bestreden beschikking is op verzoek van de man voor zover thans van belang, tussen de man en de kinderen de volgende (opbouw van de) verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld:
  • Beide minderjarigen verblijven iedere zaterdag van 9.00 uur tot 17.00 uur bij de man, alsmede iedere woensdag of donderdag van 16.30 uur tot 18.30 uur, waarbij de vrouw de minderjarigen naar de man brengt en de man de minderjarigen naar de vrouw terugbrengt.
  • Vanaf het moment dat [kind a] drie jaar is, verblijven beide minderjarigen de ene week op zaterdag van 9.00 uur tot 17.00 uur bij de man en de andere week van zaterdag 9.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de man, alsmede iedere woensdag of donderdag van 16.30 uur tot 18.30 uur bij de man, waarbij de vrouw de minderjarigen naar de man brengt en de man de minderjarigen naar de vrouw terugbrengt.
  • Vanaf het moment dat [kind a] vier jaar is verblijven beide minderjarigen eenmaal per veertien dagen van vrijdag 16.30 uur tot zondag 17.00 uur bij de man, waarbij de vrouw de minderjarigen naar de man brengt en de man de minderjarigen naar de vrouw terugbrengt, alsmede iedere woensdag van 16.30 uur tot donderdag naar school, waarbij de man de minderjarigen op donderdag naar school brengt.
  • Partijen dienen de verdeling van de feestdagen en vakanties voor de beide minderjarigen in onderling overleg te regelen totdat [kind a] de leeftijd van vier jaar heeft bereikt. Vanaf het moment dat [kind a] vier jaar is dienen de schoolvakanties bij helfte te worden gedeeld.
3.2.
De vrouw verzoekt in principaal appel, met vernietiging van de bestreden beschikking:
- haar verzoek om haar met het eenhoofdig gezag over [kind a] te belasten alsnog toe te wijzen;
- het verzoek van de man om partijen gezamenlijk met het gezag over [kind b] te belasten alsnog af te wijzen;
- een omgangsregeling tussen de man en [kind a] te bepalen als volgt:
* tot 5 augustus 2017 iedere zaterdag van 9.00 uur tot 17.00 uur bij de man thuis en op iedere donderdagavond bij de vrouw thuis;
* vanaf 5 augustus 2017 eenmaal per veertien dagen van zaterdagochtend tot zondagochtend 9.00 uur en in de andere weken de zaterdag van 9.00 uur tot 17.00 uur bij de man thuis en op iedere donderdagavond bij de vrouw thuis;
* vanaf 5 augustus 2018 een weekend per veertien dagen van zaterdagochtend tot zondagavond en in de andere weken de zaterdag van 9.00 uur tot 17.00 uur bij de man thuis en op iedere donderdagavond bij de vrouw thuis, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen;
- en een omgangsregeling tussen de man en [kind b] te bepalen als volgt:
* tot 4 mei 2017 iedere zaterdag van 9.00 uur tot 12.00 uur bij de man thuis en iedere donderdagavond bij de vrouw thuis;
* van 4 mei 2017 tot 4 mei 2019 iedere zaterdag van 9.00 uur tot 17.00 uur bij de man thuis en op iedere donderdagavond bij de vrouw thuis;
* vanaf 4 mei 2019 eenmaal per veertien dagen van zaterdagochtend tot zondagochtend 9.00 uur en in de andere weken de zaterdag van 9.00 uur tot 17.00 uur bij de man thuis en op iedere donderdagavond bij de vrouw thuis;
* vanaf 4 mei 2020 een weekend per veertien dagen van zaterdagochtend tot zondagavond en in de andere weken de zaterdag van 9.00 uur tot 17.00 uur bij de man thuis en op iedere donderdagavond bij de vrouw thuis, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen;
- de onderhoudsbijdrage voor [kind a] vast te stellen op € 264,- per maand en voor [kind b] op
€ 300,- per maand en vanaf 5 augustus 2017 een onderhoudsbijdrage voor [kind a] van € 227,-
per maand en voor [kind b] van € 264,- per maand.
3.3.
De man verzoekt in principaal appel de verzoeken van de vrouw af te wijzen.
In incidenteel appel verzoekt hij, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
I. te bepalen dat [kind a] en [kind b] elke donderdagmiddag bij de man verblijven van 16.30 uur tot 19.00 uur waarbij [kind a] en [kind b] door de vrouw naar de man worden gebracht en de man de kinderen naar de vrouw terugbrengt;
II. te bepalen dat de vakanties en de feestdagen tussen partijen zullen worden verdeeld in het jaar 2015/2016 tot [kind a] vier jaar is geworden conform het in sub VI.2.4. van het verweerschrift tevens incidenteel appel opgenomen schema:
In het najaar van 2016 verblijven de kinderen in het kader van de herfstvakantie in het weekend dat zij één nacht bij de man verblijven, twee nachten dus in totaal drie dagen bij hun vader en wel vanaf vrijdag 9.00 uur tot en met zondag 19.00 uur waarbij de kinderen door de vrouw naar de man zullen worden gebracht en de man de kinderen naar de vrouw terugbrengt (ofwel andersom in goed onderling overleg);
Gedurende de kerstvakantie 2016 verblijven de kinderen vanaf tweede kerstdag 27 december 2016 14.00 uur tot en met 31 december 2016 14.00 uur bij de man waarbij de kinderen door de vrouw naar de man zullen worden gebracht en de man de kinderen naar de vrouw terugbrengt (ofwel andersom in goed onderling overleg);
Gedurende de krokusvakantie 2017 verblijven de kinderen aansluitend aan het eerste weekend vanaf zaterdagochtend 9.00 uur tot en met dinsdag 19.00 uur bij de man waarbij de kinderen op zaterdag door de vrouw naar de man zullen worden gebracht en de man de kinderen naar de vrouw terugbrengt (ofwel andersom in goed onderling overleg);
Gedurende de meivakantie verblijven de kinderen de eerste en de tweede week 3 nachten bij de man vanaf zaterdagochtend 9.00 uur tot en met dinsdag 9.00 uur waarbij de kinderen op dinsdag door de vrouw naar de man zullen worden gebracht en de man de kinderen naar de vrouw terugbrengt;
Gedurende de zomervakantie 2017 verblijven de kinderen de eerste en de vijfde week (in totaal 14 dagen) bij de man vanaf zaterdagochtend 9.00 uur tot en met de vrijdag daarop volgend 9.00 uur waarbij de kinderen op zaterdag door de vrouw naar de man zullen worden gebracht en de man de kinderen naar de vrouw terugbrengt;
De kinderen verblijven gedurende de Pasen en/of Pinksteren bij de ouder alwaar zij ingevolge de zorg- en contactregeling dat weekend bij de desbetreffende ouder verblijven waarbij de man de kinderen op tweede Paasdag of tweede Pinksterdag naar de vrouw terugbrengt om 09.00 uur.
III. te bepalen dat de vrouw gehouden is tot nakoming van de bij de bestreden beschikking bepaalde zorgregeling alsmede aan het onder sub I en/of sub II van het in incidenteel appel verzochte bij gebreke waarvan de vrouw voor elk dagdeel dat zij in gebreke is een dwangsom ad € 100,- zal verbeuren.
3.4.
De vrouw verzoekt de verzoeken van de man in incidenteel appel af te wijzen.
3.5.
De man verzoekt bij wijze van voorlopige voorziening voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, lopende de procedure en tot door het hof een eindbeschikking is gegeven, te bepalen dat:
(Reguliere zorg- en contactregeling)
I. tot 1 juli 2017 beide kinderen iedere zaterdag bij de man van 9.00 uur tot 17.00 uur verblijven en [kind a] om de week, voor het eerst in het weekend volgend op de datum van het in deze te wijzen vonnis, tot zondag 17.00 uur bij de man verblijft, waarbij de man de kinderen op zaterdag bij moeder ophaalt, en moeder om 17.00 uur op zaterdag [kind b] en respectievelijk op zondag [kind a] bij de man ophaalt;
II. vanaf 1 juli 2017 beide kinderen het ene weekend op de zaterdag bij de man verblijven van 9.00 uur tot 17.00 uur en zij beiden het andere (daaropvolgende) weekend vanaf zaterdag 9.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de man verblijven, waarbij de man de kinderen ophaalt bij de vrouw, en de vrouw de kinderen bij de man om 17.00 uur ophaalt, met dien verstande dat de kinderen in het weekend van 23 december 2017 niet op de zondag 24 december 2017 om 17.00 uur doch op maandag 25 december 2017 om 12.00 uur door de vrouw bij de man thuis worden opgehaald;
III. vanaf 1 oktober 2017 beide kinderen het ene weekend op de zaterdag bij de man verblijven van 9.00 uur tot 17.00 uur en zij beiden het andere (daaropvolgende) weekend vanaf vrijdag 16.30 uur tot zondag 17.00 uur bij de man verblijven, waarbij de man de kinderen op vrijdag ophaalt bij de vrouw, en de vrouw op zondag om 17.00 uur de kinderen bij de man ophaalt;
IV. de kinderen per datum van de door het hof te geven beschikking iedere donderdag vanaf 16.30 uur tot 18.30 uur bij de man verblijven waarbij de man de kinderen bij de vrouw thuis ophaalt (of bij het kinderdagverblijf c.q. school), waarbij de kinderen om 18.30 uur door de vrouw bij de man thuis worden opgehaald;
(Vakantie)
V. de kinderen gedurende de zomervakantie 2017, welke vakantie loopt van maandag 24 juli tot en met zondag 3 september 2017, de volgende periodes bij de man zullen verblijven:
- Maandag 7 augustus 9.00 uur tot en met zondag 13 augustus 2017 17.00 uur en
- Maandag 21 augustus 9.00 uur tot en met zondag 27 augustus 2017 17.00 uur,
waarbij de man de kinderen bij de vrouw thuis ophaalt en de kinderen na verloop van vakantieweek om 17.00 uur door de vrouw bij de man thuis worden opgehaald;
VI. de kinderen gedurende de herfstvakantie 2017, welke vakantie loopt van maandag 23 oktober tot en met zondag 29 oktober 2017 vanaf donderdag 26 oktober 2017 9.00 uur tot zondag 29 oktober 2017 17.00 uur bij de man verblijven waarbij de man de kinderen bij de vrouw thuis ophaalt en de kinderen op zondag 29 oktober 2017 door de vrouw om 17.00 uur thuis bij de man worden opgehaald;
VII. de kinderen gedurende de kerstvakantie 2017, welke vakantie loopt van maandag 25 december 2017 tot en met zondag 7 januari 2018 vanaf maandag 1 januari 2018 12.00 uur tot en met zondag 7 januari 2018, 17.00 uur bij de man verblijven waarbij de man de kinderen op maandag 1 januari 2018 om 12.00 uur bij de vrouw thuis ophaalt en de vrouw de kinderen op zondag 7 januari 2018 om 17.00 uur bij de man thuis ophaalt.
IX. Voorts verzoekt de man dat de voorzieningenrechter bepaalt dat de vrouw een dwangsom zal verbeuren van € 5.000,- voor iedere dag die zij in strijd met sub I en/of sub II en/of sub III en/of sub IV en/of sub V en/of sub VI en/of sub VII handelt, zoals vast te leggen in de beschikking van het hof.
4. Beoordeling van het geschil in hoger beroep in principaal appel wat betreft de verdeling van de zorgtaken en kinderalimentatie en in incidenteel appel (zaaknummer 200.195.539/ 01) en de verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen (zaaknummer 200.195.539/ 02)
4.1
De vrouw betoogt dat de zorgregeling te uitgebreid is, met teveel wisselingen. De door de rechtbank vastgestelde opbouw gaat te snel. Om hechtingsproblemen te voorkomen, moet de hechtingsband van de kinderen met de vrouw, hun primaire verzorger, als uitgangspunt worden genomen. Gezien hun jonge leeftijd is een korte, frequente regeling in het belang van de kinderen. Vooral voor [kind b] zijn korte bezoekjes het beste, want zij gaat ook nog geen hele dagen naar de opvang. Het handelen van de man heeft een flinke impact gehad op [kind a] (slecht slapen, buikpijn, moeite met afscheid nemen). Als gevolg hiervan loopt [kind a] nu bij een speltherapeute. Er moet dus niet te hard van stapel worden gelopen, temeer nu de vrouw zich zorgen maakt over het opvliegende karakter van de man. In zijn andere gezin is een zorgmelding gedaan en is een gecertificeerde instelling erbij betrokken.
Dat de man de vrouw en [kind a] de deur uit heeft gezet, heeft een enorme impact gehad. Bovendien heeft [kind b] nooit samengewoond met de man. De vrouw vindt het dan ook te vroeg voor een overnachting van de kinderen bij de man, ook voor [kind a] . Als zij vier jaar oud is, kan zij twee keer per maand een nachtje bij de man verblijven.
Aangezien de vrouw van mening is dat er een beperktere zorgregeling moet komen, moet de zorgkorting ook omlaag naar 10% voor [kind a] en 5% voor [kind b] .
In de praktijk vindt de zorgregeling al plaats op donderdag in plaats van de woensdag. Een vakantieregeling is nu teveel gevraagd van de kinderen, aldus de vrouw. Het zou kunnen als de kinderen vijf jaar oud zijn.
4.2.
De man weerspreekt het standpunt van de vrouw. Hij betoogt dat de vrouw er altijd al moeite mee heeft gehad om [kind a] bij hem achter te laten. Momenteel ziet hij de kinderen twee tot drie keer per week, waarvan één keer onbegeleid. Dat contact verloopt bijzonder goed en hij heeft een hechte band met de kinderen. Het is de vrouw die moeite heeft met het contact, niet de kinderen. De aangifte van de vrouw is geseponeerd. De zorgmelding heeft niet met de man, maar met zijn andere dochter [dochter] te maken. Omgang op woensdag is niet mogelijk voor de man, want hij verzorgt dan de basketbaltraining van [zoon b] . De man verzoekt, in het geval het hof een raadsonderzoek gelast, een voorlopige zorgregeling vast te stellen.
4.3.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raad geadviseerd de bestreden beschikking te vernietigen en een onderzoek te gelasten naar de mogelijkheden van een zorgregeling en de wijze waarop deze vormgegeven dient te worden. De raad geeft in overweging om het onderzoek uit te breiden met onderzoek naar een eventuele ontwikkelingsbedreiging van de kinderen. De grootste zorg van de raad is dat er op dit moment geen overnachting is gedurende de omgang tussen de man en de kinderen, terwijl er geen indicatie is voor de raad dat er zorgen zijn aan de zijde van de man. Er is nu veel boosheid en het verwijt van tekortkomingen over en weer.
4.4.
Het hof acht zich op dit nog onvoldoende voorgelicht voor de beantwoording van de vraag welke zorgregeling in het belang van [kind a] en [kind b] is. De raad heeft ter terechtzitting in hoger beroep geadviseerd onderzoek te doen en advies uit te brengen. Het hof verzoekt de raad om een onderzoek in te stellen en vervolgens advies uit te brengen omtrent de volgende vragen:
1. Welke mogelijkheden zijn er voor een zorgregeling tussen de kinderen en de man?
2. Zijn er factoren die deze omgang belemmeren? Zo ja, welke zijn dat en in hoeverre doen deze zich voor bij de kinderen, bij de man en bij de vrouw? Zijn deze factoren op te heffen en, zo ja, hoe en op welke termijn?
3. Hoe dient de zorgregeling qua vorm en frequentie, in het belang van de kinderen, vormgegeven te worden? Hoe dient de verdeling van vakantie- en feestdagen vormgegeven te worden?
De raad wordt verzocht omtrent de resultaten van het onderzoek schriftelijk te rapporteren en te adviseren. De behandeling van de zaak onder zaaknummer 200.195.539/ 01 wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en het verzoek tot het opleggen van een dwangsom zal hiertoe worden aangehouden tot de na te melden pro forma datum. Nu de hoogte van de te bepalen kinderalimentatie in de visie van partijen afhankelijk is van de nog te bepalen verdeling van de zorgtaken (en daarmee de hoogte van de zorgkorting) zal ook de behandeling hiervan (onder zaaknummer 200.195.539/ 01) worden aangehouden tot de hierna te noemen pro forma datum.
4.5.
Met betrekking tot de verzochte voorlopige voorziening (zaaknummer 200.195.539/ 02) overweegt het hof voorts als volgt.
Het hof acht het in het belang van de kinderen dat in afwachting van het raadsonderzoek de omgang tussen de man en de kinderen wordt voortgezet. Op grond van hetgeen uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, zal het hof aldus een tijdelijke zorgregeling vaststellen, inhoudende dat omgang tussen de man en de kinderen plaatsvindt voor de duur van dit geding en vanaf de datum van deze beschikking:
- de ene week op zaterdag van 9.00 uur tot 17.00 uur;
- de andere week op zaterdag van 9.00 uur tot 17.00 uur en op zondag van 9.00 uur tot 17.00 uur, waarbij [kind a] vanaf 1 juli 2017 van zaterdag op zondag blijft slapen bij de man;
- iedere donderdag van 16.30 uur tot 18.30 uur, waarbij de man de kinderen ophaalt bij de vrouw en weer naar haar terugbrengt.
- gedurende de vakanties loopt deze tijdelijke zorgregeling door.
4.6.
De man verzoekt het hof om aan de nakoming van de door hem verzochte voorlopige zorgregeling een stevige dwangsom te verbinden, omdat voorzienbaar is dat zonder deze prikkel de vrouw absoluut niet bereid zal zijn de regeling na te komen. Ten tijde van de mondelinge behandeling bij de rechtbank had de man gehoopt er door middel van mediation met de vrouw uit te komen en heeft daarom destijds niet om een dwangsom verzocht. De man betoogt dat hij, nu de vrouw zowel de bestreden beschikking als de beschikking in kort geding van 20 april 2017 niet naleeft, behoefte heeft aan een duidelijke beschikking met hogere dwangsom.
4.7.
De vrouw betwist het standpunt van de man en voert aan dat het inkomen van het gezin onder druk zal komen te staan. De vrouw staat nog steeds open voor mediation, maar was niet bereid om het instellen van hoger beroep te laten schieten. Een dwangsom is niet nodig, want er vindt immers regelmatig contact plaats. De veiligheid van de kinderen staat echter voorop.
4.8.
Het hof is van oordeel dat de door de man verzochte dwangsom niet passend is. De kinderen hebben te lijden onder de slechte verhouding tussen partijen en de raad denkt in dit verband aan de mogelijkheid van een onderzoek naar een eventuele ontwikkelingsbedreiging van de kinderen. De situatie waarin de partijen zich momenteel met hun kinderen bevinden, vraagt daarom om rust en de-escalatie. Het opleggen van een dwangsom gaat hiermee niet samen. Het verzoek van de man tot het opleggen van een dwangsom zal dan ook worden afgewezen. Dat de vrouw de door het hof opgelegde voorlopige zorgregeling moet nakomen staat buiten kijf. Het hof gaat er dan ook van uit dat de vrouw hieraan haar volle medewerking verleent.
4.9.
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.195.539/ 01
in principaal en incidenteel hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
verzoekt de raad onderzoek te verrichten aan de hand van de onder 4.4 geformuleerde vragen;
houdt de behandeling van de zaak in principaal appel wat betreft de verdeling van de zorgtaken en kinderalimentatie en in incidenteel appel (zaaknummer 200.195.539/ 01)
pro formaaan tot
zondag 17 december 2017, met het verzoek aan de raad uiterlijk vier weken vóór die datum schriftelijk rapport met advies uit te brengen aan het hof over de resultaten van het onderzoek;
beveelt de oproeping van partijen, hun advocaten en de raad tegen een nader te bepalen zitting;
In de zaak met zaaknummer 200.195.539/ 02
bepaalt dat, totdat verder wordt beslist, de man en de kinderen gerechtigd zijn omgang met elkaar te hebben voor de duur van dit geding:
- de ene week op zaterdag van 9.00 uur tot 17.00 uur;
- de andere week op zaterdag van 9.00 uur tot 17.00 uur en op zondag van 9.00 uur tot 17.00 uur, waarbij [kind a] vanaf 1 juli 2017 van zaterdag op zondag blijft slapen bij de man;
- iedere donderdag van 16.30 uur tot 18.30 uur, waarbij de man de kinderen bij de vrouw ophaalt en brengt hen terugbrengt naar de vrouw;
- gedurende de vakanties loopt deze tijdelijke zorgregeling door;
wijst af het anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. J.W. Brunt in tegenwoordigheid van mr. G.H.G. Otten als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2017.