3.7.Met haar vijfde grief betoogt [X] dat de rechtbank haar ten onrechte aansprakelijk heeft gehouden voor de schade die is ingetreden bij het aanbrengen van de betonvloer, zodat [X] op dit punt ten onrechte schadeplichtig is gehouden en veroordeeld is tot betaling van een bedrag van € 41.831,= exclusief btw. [X] heeft in dit verband – naast de stelling dat er geen schade is ingetreden bij de aanleg van de betonvloer – primair aangevoerd dat de rechtbank volledig voorbij is gegaan aan het feit dat het juist [Y] is geweest, en niet [X] , die de stortingen van het beton heeft aangestuurd, dat [Y] haast had, dat het project onder grote tijdsdruk stond en dat daaraan onlosmakelijk grote risico’s zijn verbonden, zodat, als er al sprake is geweest van enige schade voor [Y] , deze enkel en alleen aan het handelen van [Y] zelf is toe te rekenen. Het hof overweegt hieromtrent dat allereerst uit het deskundigenrapport van ITS van 6 juli 2009 (p. 7 resp. p. 8) blijkt dat [Y] de stortingen van het beton aanstuurde, dat deze haast had, dat het project onder grote tijdsdruk stond en dat daaraan onlosmakelijk grote risico’s waren verbonden:
“De heer [D] meende zich te herinneren dat verzekerde heeft aangegeven dat de geplande storts doorgang dienden te vinden ongeacht de weersomstandigheden.”,
“
Bevindingen expert:
Er zijn op minimaal drie (mogelijk vier) tijdstippen gebreken ontstaan aan het vloeroppervlak van de monoliet afgewerkte betonvloer. Verzekerde heeft naar onze mening een risico genomen door in het najaar tijdens een natte en koude periode in de buitenlucht een monolithisch afgewerkte vloer te storten en af te werken. Volgens de ons bekende informatie heeft verzekerde geen overleg gevoerd over een eventueel benodigde aanpassing van de betonsamenstelling en heeft verzekerde geen informatie ingewonnen over de te verwachten weersomstandigheden.”
Een en ander blijkt voorts uit de schriftelijke verklaringen die in hoger beroep door [X] in het geding zijn gebracht. Zo heeft [E] onder meer verklaard:
“Het project [Y] , had een enorme achterstand op de planning, de oplevering was bepaald (1 april 2009), als deze overschreden zou worden zou de subsidie vervallen. (…) Het werk stond behoorlijk onder druk wat betreft de planning, om dit te halen was de planning zoals gezegd werd ‘heilig’, als er één onderdeel niet uitgevoerd kon worden om wat voor reden dan ook kon de planning niet gehaald worden. De heer [Y] was zich hier heel goed van bewust. (…) Ik wil hierbij benadrukken dat [Y] wel wilde dat de betonstorts te allen tijde door moesten gaan. Weer of geen weer. Hij kon ook niet stoppen, want anders kon hij zijn deadline niet halen. Dat hier risico’s aan verbonden zaten, is hem herhaalt duidelijk gemaakt, maar dat maakte hem niet uit. Hij was blijkbaar bereid om deze risico’s te nemen, omdat hij anders in de knel kwam met zijn planning. (…)”
Voorts valt in de verklaring van [X] onder meer het volgende te lezen:
“(…) Na enige malen met elkaar hierover gesproken te hebben en de tekeningen gezien te hebben, besloot ik om de heer [Y] te helpen. Tijdens het voortraject heeft de heer [Y] diverse malen aangegeven dat, ten koste van alles, de nieuwbouw één april tweeduizend negen moest draaien omdat hij anders zijn recht op subsidies zou verliezen. (…) Tijdens die sessie en nadien hebben wij [Y] wel nadrukkelijk en herhaaldelijk gewezen op de grote risico’s, die hij zou gaan nemen door alles in eigen beheer te doen en met zo een strakke deadline. En dat er dus volledig onder zijn verantwoordelijkheid en voor zijn risico werd afgebouwd. Dat was hem duidelijk en daartoe was hij ook bereid. Dat laatste geldt ook voor het risico dat het met zich meebrengt als er in het najaar en de winter beton wordt gestort. [Y] gaf duidelijk te kennen dat de stortingen door moesten gaan, no matter what, dus ongeacht de weersomstandigheden. Hij was bereid om de risico’s die daarmee samen zouden hangen (en waar hij ook nadrukkelijk door ons op werd gewezen, er is diverse malen geopperd: ‘stel het anders uit’) te nemen, dat was zijn verantwoordelijkheid. Stoppen was voor hem ook eigenlijk geen optie. Zijn wil was wet en er moest een deadline worden gehaald. Hij wilde koste wat het kost door, want anders kwam zijn subsidie in gevaar en kon hij ook niet op tijd beginnen met zijn bollenproductie. (…)”
Verder heeft [F] onder meer als volgt verklaard:
“Uiteindelijk maakte de heer [Y] zelf de keuze om door te gaan met de bouw in zijn eigen beheer. Heel duidelijk heb ik (en mijn vader) toen aangegeven dat hier risico’s aan vast zaten. De werkvoorbereiding, uitvoering en projectleiding zouden nu bijvoorbeeld zelf moeten worden uitgevoerd. De heer [Y] heeft in dit gesprek heel duidelijk aangegeven dat hij de risico’s begreep, en bereid was om daarvoor de verantwoordelijkheid te nemen, en dus toch verder door te gaan zonder aannemer. Want hij had zichzelf een deadline gesteld en moest perse door. Stoppen was geen optie en vertraging ook niet. Dat had ook te maken met zijn subsidies en de bollenproductie in tweeduizend negen.”
Ten slotte luidt de verklaring van [G] onder meer als volgt:
“(…) De heer [X] , bouwkundig projectleider, had de werkzaamheden voor het vlinderen van de gestorte betonlaag vanwege de invallende vorst stopgezet en de persoon die bezig was met het vlinderen van de laag naar huis gestuurd. Toen de heer [Y] dit zag en hoorde heeft hij meteen de telefoon gepakt en de heer [X] gebeld omdat de heer [X] de werkzaamheden onder alle omstandigheden voort moest zetten. (…) Anders kon hij voorgoed opstappen. Het was duidelijk wie de touwtjes in handen had.”
Naar het oordeel van het hof rusten op [Y] – die schadevergoeding van [X] vordert omdat deze volgens haar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en zich dus beroept op de rechtsgevolgen van dat rechtsfeit – krachtens artikel 150 Rv de stelplicht en bewijslast ter zake. Nu de rechtbank in (rov. 4.6 van) het tussenvonnis van 6 juni 2012 onbestreden heeft vastgesteld dat [X] ten behoeve van [Y] krachtens een overeenkomst van opdracht (slechts) de bouwdirectie, de bouwcoördinatie en het bouwtoezicht uitvoerde tijdens het werk en [Y] blijkens onder meer het voorgaande de eindbeslissingen nam, kan [X] ter zake van de gebrekkige vloer slechts aansprakelijk worden gehouden indien komt vast te staan dat zij, [X] , met name niet aan haar waarschuwingsplicht (kort gezegd: bij vochtig of nat weer geen beton storten) jegens [Y] heeft voldaan. [Y] heeft weliswaar gesteld (zie memorie van antwoord, p. 7) dat [X] hierin is tekortgeschoten, maar uit de door [X] in het geding gebrachte verklaringen, waaruit zojuist is geciteerd, blijkt het tegendeel. Nu [Y] deze verklaringen (bij memorie van antwoord) niet althans onvoldoende heeft weersproken en geen enkel bewijsaanbod heeft gedaan, moet daarom als vaststaand worden aangenomen dat [X] aan haar waarschuwingsplicht op dit punt jegens [Y] heeft voldaan en bestaat derhalve geen grond [X] aansprakelijk te houden voor de (vermeend) gebrekkige betonvloer, zodat de vordering van [Y] op dit punt dient te worden afgewezen. Bij deze stand van zaken kan de door [X] opgeworpen vraag of de betonvloer wel gebrekkig is, buiten bespreking blijven, evenals haar subsidiair opgeworpen verweer dat in dit geval ten minste sprake is van medeschuld als bedoeld in artikel 6:101 lid 1 BW aan de kant van [Y] . De conclusie is dat
grief 5slaagt.