Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak hebben klagers een tuchtklacht ingediend tegen een gerechtsdeurwaarder, waarbij zij zich beklaagden over onzorgvuldig en nalatig handelen. De klacht bestond uit verschillende onderdelen, waaronder het niet tijdig doorbetalen van geïncasseerde gelden en het niet geven van een inhoudelijke reactie binnen de gestelde termijn. Het hof heeft de klacht van klagers deels gegrond verklaard. Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder de geïncasseerde gelden niet binnen een redelijke termijn aan klagers had doorbetaald en niet binnen de door klagers gestelde termijn van veertien dagen een inhoudelijke reactie had gegeven op hun brief. De kamer had de klacht van klagers in eerste instantie ongegrond verklaard, maar het hof kwam tot de conclusie dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk verwijtbaar had gehandeld. Het hof legde de maatregel van berisping op aan de gerechtsdeurwaarder. De beslissing van de kamer werd vernietigd en het hof verklaarde klagers niet-ontvankelijk in hun verzoek om een symbolische schadevergoeding. De overige klachtonderdelen werden ongegrond verklaard, met uitzondering van de onderdelen die betrekking hadden op de vertraagde betaling van de geïncasseerde gelden en de te late reactie op de brief van klagers.