ECLI:NL:GHAMS:2017:2506

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
29 juni 2017
Zaaknummer
200.208.013/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarders over onrechtmatig handelen en communicatie

In deze zaak heeft klager, die eerder als gerechtsdeurwaarder heeft gewerkt, een klacht ingediend tegen vier gerechtsdeurwaarders. Klager verwijt hen dat zij hem ten onrechte beschuldigd hebben zich voor te doen als gerechtsdeurwaarder van hun kantoor, dat zij een brief aan hem in kopie naar zijn opdrachtgever hebben gestuurd, en dat zij hem niet de kans hebben gegeven om zich uit te laten over de klacht van de familie. De kamer voor gerechtsdeurwaarders heeft de klacht van klager op 27 december 2016 ongegrond verklaard. Klager heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam.

Het hof heeft de zaak op 13 april 2017 behandeld. Klager heeft in zijn beroepschrift aangegeven dat de gerechtsdeurwaarders onterecht hebben gehandeld door hem te beschuldigen en door de brief aan zijn opdrachtgever te sturen. De gerechtsdeurwaarders hebben erkend dat zij de brief hebben verzonden, maar stellen dat zij dit deden om hun plicht te vervullen en dat hun handelen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

Het hof heeft geoordeeld dat het eerste klachtonderdeel ongegrond is, omdat de gerechtsdeurwaarders handelden op basis van informatie van getuigen. Echter, de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders om de brief aan de opdrachtgever te sturen zonder klager de kans te geven om te reageren, is als onzorgvuldig en klachtwaardig beoordeeld. Het hof heeft de klacht met betrekking tot de onderdelen ii. en iii. gegrond verklaard, maar heeft besloten geen maatregel op te leggen, gezien de tijd die is verstreken sinds de feiten en de gevolgen die de zaak heeft gehad voor de gerechtsdeurwaarders zelf. De beslissing van de kamer is vernietigd en het hof heeft een nieuwe beslissing gegeven.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.208.013/01 GDW
nummer eerste aanleg : 06.2009
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 27 juni 2017
inzake
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
appellant,
tegen
1. [naam] ,
voorheen gerechtsdeurwaarder te [plaats] , thans gedefungeerd,
2. [naam] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
3. [naam] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
4. [naam] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerden,
gemachtigde: mr. [naam] te [plaats] .

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 24 januari 2017 een beroepschrift - met bijlage - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 27 december 2016 (ECLI:NL:TGDKG:2016:156).
1.2.
Geïntimeerden (hierna: de gerechtsdeurwaarders) hebben op 28 februari 2017 een verweerschrift - met bijlagen (processen-verbaal van de getuigenverhoren in de civiele procedure) - bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 13 april 2017. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders is verschenen en heeft het woord gevoerd.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Klager heeft in 2007 een aantal weken op detacheringsbasis gewerkt bij het kantoor van de gerechtsdeurwaarders. In 2008 was hij eigenaar van een incassobureau genaamd “ [naam] ” te [plaats] (later genaamd [BV A] ).
3.2.2.
Op 11 november 2008 heeft klager in opdracht van zijn opdrachtgever [naam] te [plaats] (hierna: [BV X] ) een bezoek gebracht aan de familie [naam] te [plaats] in verband met een openstaande schuld van deze familie aan [naam]
3.2.3.
Bij brief van 24 november 2008 heeft de directie van het kantoor van de gerechtsdeurwaarders aan klager medegedeeld:
“(..) Op dinsdagavond 11 november 2008 heeft u omstreeks 22.00 uur aangebeld aan het adres (..). Aldaar bent u te woord gestaan door mw. [naam] . U heeft zich ten overstaan van mevrouw [naam] en haar partner voorgedaan als zijnde deurwaarder van [gerechtsdeurwaarderskantoor][hof: het kantoor van de gerechtsdeurwaarders]
. Kortom, bij uw huisbezoeken introduceert u zich als (gerechts)deurwaarder van [gerechtsdeurwaarderskantoor] , terwijl u dit NIET bent. [gerechtsdeurwaarderskantoor] heeft u voorts nimmer op enigerlei wijze toestemming gegeven dat u haar naam mag gebruiken, op welke wijze dan ook. Hiermee handelt u onrechtmatig jegens [gerechtsdeurwaarderskantoor] , hetgeen door ons op geen enkele wijze wordt getolereerd.
(..)
Hierbij sommeren wij u om vanaf hedenelk gebruikvan de naam [gerechtsdeurwaarderskantoor] , danwel de term ‘gerechtsdeurwaarder’ te staken en gestaakt te houden.
Indien wij bemerken dat u zich ooit nog bedient van de naam [gerechtsdeurwaarderskantoor] , danwel dat u zich op enigerlei wijze associeert met [gerechtsdeurwaarderskantoor] c.q. voornoemd verbod overtreedt, zullen wij u direct en zonder enige nadere aankondiging in rechte betrekken. Hierbij zullen wij u laten veroordelen tot betaling van een schadevergoedingad € 50.000,00en wij zullen vorderen om aan het door ons gestelde te voldoen, zulks op straffe van eendwangsomvan€ 25.000,00 voor elke overtredingvan het verbod.
Volledigheidshalve wijzen wij u erop dat wij meerdere getuigen hebben en hiermee kunnen, en zullen voldoen, aan de alsdan op ons rustende stel- en bewijsplicht. U bent gewaarschuwd!
(..)
Wij zullen ommegaand aangifte doen bij de politie van de door u gepleegde strafbare feiten, met het verzoek u zo spoedig mogelijk te vervolgen. (..)”
3.2.4.
Deze brief is door de gerechtsdeurwaarders in kopie aan de opdrachtgever van klager gestuurd, [BV X] . Daarbij is abusievelijk het adres van klager (h.o.d.n. [BV A] ) gebruikt.
3.2.5.
Op 29 november 2008 heeft klager aangifte gedaan bij de politie ter zake belediging.
3.2.6.
Klager heeft een civiele procedure jegens het gerechtsdeurwaarderskantoor gestart. In zijn inleidende dagvaarding heeft hij de veroordeling van het gerechtsdeurwaarderskantoor gevorderd tot onder meer (i) het zich onthouden van verdere negatieve uitlatingen en handelingen ten aanzien van klager, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom en (ii) betaling van € 2.500,- per week vanaf 24 november 2008 tot aan de datum van het te wijzen eindvonnis.
3.2.7.
Klager heeft voorts op 22 december 2008 een klacht ingediend bij de kamer tegen (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarders.
3.2.8.
Na een mondelinge behandeling op 12 mei 2009 heeft de kamer bij tussenbeslissing van 23 juni 2009 de behandeling van de klacht aangehouden totdat civielrechtelijk dan wel strafrechtelijk definitief zou zijn beslist op de vraag of klager zich ten onrechte als gerechtsdeurwaarder heeft voorgedaan. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
3.2.9.
Bij uitvoerbaar verklaard eindvonnis van 26 oktober 2011 van de rechtbank [plaats] is het gerechtsdeurwaarderskantoor veroordeeld tot (i) het zich onthouden van verdere negatieve uitlatingen en handelingen ten aanzien van klager, zulks op straffe van een dwangsom en (ii) betaling aan klager van een bedrag van € 9.927,50, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.10.
Bij arrest van 12 februari 2013 van het gerechtshof [plaats] is voormeld vonnis vernietigd en zijn de vorderingen van klager alsnog afgewezen.
3.2.11.
Bij beslissing van 27 december 2016 heeft de kamer de klacht van klager ongegrond verklaard.

4.Standpunt van klager

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders dat zij:
i. hem ten onrechte ervan hebben beschuldigd zich te hebben uitgegeven als gerechtsdeurwaarder van hun kantoor;
ii. de aan klager verzonden brief van 24 november 2008 in kopie hebben verzonden aan [BV X] , de opdrachtgever van klager. Klager stelt de brief ongeopend te hebben doorgezonden naar zijn opdrachtgever, die daarop besloten heeft om klager niet meer van opdrachten te voorzien;
iii. hem nimmer de mogelijkheid hebben gegeven zich uit te laten over de klacht van familie [naam] .

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben erkend dat zij klager hebben beschuldigd zich te hebben uitgegeven als gerechtsdeurwaarder van hun kantoor, dat zij aangifte hebben gedaan bij de politie en dat zij een kopie van de brief van 24 november 2008 aan de opdrachtgever van klager, [BV X] , hebben verstuurd. Volgens de gerechtsdeurwaarders hebben zij, door het gedrag van klager aan de kaak te stellen, aan hun plicht voldaan en derhalve niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Zij hebben in dat kader verwezen naar artikel 4 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet en artikel 435 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht. Verder hebben de gerechtsdeurwaarders nog opgemerkt dat de enkele intentie om een opdrachtgever op de hoogte te stellen (per abuis was immers het adres van klager vermeld op de brief aan [BV X] en niet het juiste adres) nimmer tuchtrechtelijk laakbaar is.

6.Beoordeling

6.1.
Het hof overweegt als volgt. Hoewel de vraag of klager zich al dan niet als gerechtsdeurwaarder van het kantoor van de gerechtsdeurwaarders heeft voorgedaan onbeantwoord is gebleven, is het hof met de kamer van oordeel dat de gerechtsdeurwaarders niet kan worden verweten dat zij, nadat zij van twee getuigen (mevrouw [naam] en haar partner) hadden vernomen van het vermeende onrechtmatig handelen door klager, hebben ingegrepen door middel van een stringent schrijven aan klager. Klachtonderdeel i. is dan ook ongegrond.
6.2.
In plaats van klager eerst nog gelegenheid te geven om te reageren op de ‘waarschuwingsbrief’ van 24 november 2008, althans zich over de kwestie uit te laten, hebben de gerechtsdeurwaarders de brief aan klager direct in kopie toegestuurd aan de opdrachtgever van klager, [BV X] . Ter zitting heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders erkend dat de brief in de emotie van de omstandigheden is geschreven en naar de opdrachtgever gestuurd. Hoewel de boosheid van de gerechtsdeurwaarders niet onbegrijpelijk is, acht het hof deze handelwijze van de gerechtsdeurwaarders onzorgvuldig en klachtwaardig. De professionaliteit van de gerechtsdeurwaarders bracht mee, dat zij op zijn minst het standpunt van klager hadden moeten vragen, voordat zij tot verdere acties zouden overgaan.
Dat op de brief aan [BV X] een verkeerd adres is vermeld, maakt het voorgaande niet anders. De gerechtsdeurwaarders hadden de bedoeling en hebben door verzending van de brief ook het risico genomen dat deze bij de opdrachtgever van klager terecht zou komen (hetgeen uiteindelijk ook is geschied). Het voorgaande betekent dat, anders dan de kamer heeft geoordeeld, de klacht wat betreft de onderdelen ii. en iii. gegrond is.
6.3.
Het tuchtrechtelijk handelen van de gerechtsdeurwaarders heeft bijna negen jaar geleden plaatsgevonden. Daarnaast geldt dat de gehele zaak (ook) grote consequenties heeft gehad voor de gerechtsdeurwaarders zelf. In deze feiten ziet het hof aanleiding af te zien van het opleggen van een maatregel.
6.4.
Klager heeft het hof verzocht getuigen te horen. Dat verzoek wordt afgewezen, omdat die verhoren reeds in de civiele procedure hebben plaatsgevonden. De processen-verbaal van die verhoren zijn in deze tuchtprocedure in het geding gebracht. Het hof heeft daarvan kennis genomen. Klager heeft niets aangevoerd wat de getuigen mogelijk verder nog zouden kunnen verklaren.
6.5.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.6.
Het hof komt deels tot een andere beslissing dan de kamer. Het hof zal de beslissing van de kamer omwille van de duidelijkheid in zijn geheel vernietigen en een nieuwe beslissing geven.
6.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart klachtonderdeel i. ongegrond;
- verklaart klachtonderdelen ii. en iii. gegrond;
- ziet af van het opleggen van een maatregel.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2017 door de rolraadsheer.