ECLI:NL:GHAMS:2017:2500

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
28 juni 2017
Zaaknummer
200.203.186/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarder over beslaglegging zonder reactie op betalingsvoorstel

In deze zaak gaat het om een klacht van een klaagster tegen een gerechtsdeurwaarder. De klaagster had op 13 september 2015 een betalingsvoorstel gedaan aan de gerechtsdeurwaarder, maar er werd beslag gelegd op haar salaris zonder dat er op dit voorstel was gereageerd. De kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam heeft in haar beslissing van 18 oktober 2016 het verzet van klaagster op één onderdeel gegrond verklaard, namelijk dat het beslag is gelegd zonder dat eerst op het betalingsvoorstel is gereageerd. De kamer heeft de gerechtsdeurwaarder berispt voor deze gang van zaken.

De gerechtsdeurwaarder heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam. Tijdens de behandeling van de zaak op 13 april 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder zijn verweer gevoerd, terwijl klaagster niet aanwezig was. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kamer zijn vastgesteld, en heeft de gang van zaken rondom de beslaglegging en het betalingsvoorstel beoordeeld.

Het hof oordeelt dat de gerechtsdeurwaarder klaagster wel degelijk op de hoogte heeft gesteld van de afwijzing van haar betalingsvoorstel voordat het beslag werd gelegd. Hoewel het hof van mening is dat het beter zou zijn geweest als klaagster eerder expliciet was geïnformeerd over de afwijzing, acht het hof de gang van zaken niet tuchtrechtelijk laakbaar. Het hof vernietigt daarom de beslissing van de kamer en verklaart het klachtonderdeel ongegrond.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.203.186/01 GDW
nummer eerste aanleg : 488.2016
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 27 juni 2017
inzake
[naam] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
appellant,
tegen
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: de gerechtsdeurwaarder) heeft op 11 november 2016 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 18 oktober 2016 (ECLI:NL:TGDKG:2016:138).
1.2.
De kamer heeft in de bestreden beslissing het verzet van geïntimeerde (hierna: klaagster) tegen de beschikking van de voorzitter van de kamer van 10 mei 2016 (hierna: de beschikking) op één onderdeel gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.
1.3.
Het onderdeel van het verzet dat door de kamer gegrond is verklaard betreft de klacht dat beslag is gelegd zonder dat eerst op een nog voorliggend betalingsvoorstel is gereageerd. De kamer heeft de beschikking in zoverre vernietigd, de klacht op dit onderdeel gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd.
1.4.
Klaagster heeft op 19 december 2016 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.5.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 13 april 2017. Namens de gerechtsdeurwaarder is diens kantoorgenoot gerechtsdeurwaarder [naam] verschenen en deze heeft het woord gevoerd. Klaagster is, zoals zij vooraf had aangekondigd, niet verschenen.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat, waar nodig aangevuld met andere feiten die in het geding zijn gebleken.
3.2.
Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Op 21 augustus 2015 is een vonnis gewezen ten laste van klaagster. Een collega-gerechtsdeurwaarder heeft op 4 september 2015 het vonnis aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen.
3.2.2.
Op 13 september 2015 heeft klaagster aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder een e-mail verzonden met een voorstel tot afbetaling met een bedrag van € 100,00 per maand.
3.2.3.
Een medewerker van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder heeft klaagster op 14 september 2015 een brief gezonden. Deze brief houdt in, voor zover van belang:
“(…) Uw e-mail waarin u om een betalingsregeling verzoekt kwam in ons bezit.
Alvorens een betalingsregeling in overweging te nemen wenst cliënte om inzage in uw financiële situatie te krijgen.
Bijgaand doen wij u toekomen een ‘overzicht inkomsten/uitgaven’. Wij verzoeken u dit ingevuld, ondertekend en voorzien van bewijsstukken binnen 7 dagen na heden aan ons te retourneren. (…)
Reeds op voorhand attenderen wij u erop dat een betalingsregeling van € 100,00 op een vordering van ruim € 21.000,00 niet acceptabel is. (…)”
3.2.4.
Bij e-mail van 30 september 2015 heeft klaagster inzicht gegeven in haar inkomsten en uitgaven en een afbetalingsvoorstel van € 300,00 per maand gedaan.
3.2.5.
Het voorstel is door een medewerker van het kantoor op 6 oktober 2015 telefonisch met de opdrachtgever besproken. De opdrachtgever heeft de medewerker op 7 oktober 2015 per e-mail verzocht ten laste van klaagster loonbeslag te leggen.
3.2.6.
De medewerker heeft klaagster bij e-mailbericht van 13 oktober 2015 15:42 uur ervan op de hoogte gesteld dat er op korte termijn beslag onder haar werkgever zou worden gelegd.
3.2.7.
Klaagster heeft hierop gereageerd met een e-mail van 13 oktober 2015 15.48 uur. Deze e-mail houdt in:
“U zou voor mij alsnog vragen om een betalingsregeling.”
3.2.8.
De medewerker heeft hierop geantwoord bij e-mailbericht van 13 oktober 2015 15:51 uur. Deze e-mail houdt in:
“Excuus,
Zoals reeds telefonisch aangegeven achtte ik de kans heel klein, en dit is inderdaad nogmaals gebleken; cliënte verzoekt loonbeslag. (…)”
3.2.9.
Op 15 oktober 2015 is door een collega-gerechtsdeurwaarder executoriaal beslag gelegd onder de werkgever van klaagster. Het proces-verbaal van het gelegde beslag is bij exploot van 22 oktober 2015 aan klaagster betekend.

4.Standpunt van klaagster

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze tot beslaglegging op haar salaris is overgegaan zonder eerst te reageren op een door klaagster voorgestelde regeling tot afbetaling.
Pas nadat het beslag was gelegd, heeft klaagster te horen gekregen dat er niet akkoord werd gegaan met het betalingsvoorstel. Klaagster vindt dit geen juiste gang van zaken.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Slechts gedeeltelijk gegrond verklaard verzet
6.1.
Uit artikel 39 van de Gerechtsdeurwaarderswet volgt dat de voorzitter van de kamer klachten die naar zijn oordeel kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht zijn, kan afwijzen. Tegen een dergelijke beschikking kan verzet worden gedaan bij de kamer. Tegen de beslissing van de kamer dat het verzet ongegrond is, staat geen rechtsmiddel open.
6.2.
De kamer heeft in de bestreden beslissing het verzet van klaagster grotendeels ongegrond verklaard en alleen gegrond verklaard het onderdeel van de klacht dat beslag is gelegd zonder dat eerst op een nog voorliggend betalingsvoorstel is gereageerd. Het hof kan daarom slechts dit klachtonderdeel aan een beoordeling onderwerpen. Bij de weergave van de feiten en het standpunt van klaagster is hiermee rekening gehouden.
Klacht
6.3.
De gerechtsdeurwaarder heeft bij de kamer aangevoerd dat hij binnen het kantoor verantwoordelijk is voor de wijze waarop de zaak is behandeld. Evenals de kamer zal het hof daarvan uitgaan bij de beoordeling van de klacht.
6.4.
De gerechtsdeurwaarder heeft bij het beroepschrift een overzicht van gespreksnotities in de periode 25 september 2015 tot en met 13 oktober 2015 ingebracht, alsmede een e-mail van de opdrachtgever van 7 oktober 2015 en afschriften van met klaagster op 13 oktober 2015 gevoerd e-mailverkeer. Uit deze gespreksnotities blijkt dat een medewerker van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder het betalingsvoorstel van klaagster op 6 oktober 2015 aan de opdrachtgever heeft voorgelegd. De opdrachtgever heeft de medewerker op 7 oktober 2015 verzocht loonbeslag te leggen, uit welk verzoek kan worden afgeleid dat niet met het voorstel tot afbetaling akkoord werd gegaan. De medewerker heeft klaagster een paar dagen later per e-mail bericht dat er op korte termijn loonbeslag zou worden gelegd en hij heeft vervolgens, nadat klaagster per e-mail reageerde met de vraag hoe het stond met haar voorstel tot afbetaling, (drie minuten later) zijn excuses aangeboden en bevestigd dat het voorstel was afgewezen. Twee dagen later is loonbeslag gelegd onder de werkgever van klaagster.
Uit het voorgaande volgt dat klaagster wel degelijk ervan op de hoogte is gesteld dat haar voorstel niet was geaccepteerd voordat tot beslaglegging onder haar werkgever is overgegaan. Het zou beter zijn geweest als aan klaagster al (expliciet) was medegedeeld dat het voorstel niet werd geaccepteerd vóórdat zij te horen kreeg dat tot het leggen van loonbeslag zou worden overgegaan, maar het hof acht de gang van zaken niet tuchtrechtelijk laakbaar. De klacht is ongegrond.
6.5.
Het hof komt tot een ander oordeel dan de kamer. Het hof zal de beslissing van de kamer dan ook vernietigen.
6.6.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de beslissing van de kamer waar het betreft de gegrondverklaring van het onderdeel van de klacht dat beslag is gelegd zonder dat eerst op een nog voorliggend betalingsvoorstel is gereageerd en de oplegging van de maatregel van berisping;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart dat klachtonderdeel ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2017 door de rolraadsheer.