ECLI:NL:GHAMS:2017:2498

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
28 juni 2017
Zaaknummer
200.203.876/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder met betrekking tot onjuiste beslagvrije voet en onvriendelijke bejegening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder. De klacht bestond uit twee onderdelen: ten eerste dat de gerechtsdeurwaarder gedurende een lange periode een onjuiste beslagvrije voet heeft gehanteerd, ondanks een toezegging aan klaagster dat deze zou worden verhoogd. Ten tweede werd de gerechtsdeurwaarder verweten dat klaagster telefonisch onvriendelijk is bejegend. Het hof heeft de klacht gegrond verklaard met betrekking tot het eerste onderdeel en heeft de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd. Het tweede onderdeel van de klacht werd ongegrond verklaard.

De zaak begon met een beroepschrift van de gerechtsdeurwaarder tegen een eerdere beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders, die de klacht van klaagster gegrond had verklaard. Klaagster had in haar verzoeken om terugbetaling en schadevergoeding geen kans van slagen, aangezien de tuchtprocedure hiervoor niet de juiste weg biedt. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kamer waren vastgesteld, en heeft de argumenten van beide partijen gehoord tijdens de openbare zitting op 13 april 2017.

Het hof concludeerde dat de gerechtsdeurwaarder de toezegging tot aanpassing van de beslagvrije voet niet is nagekomen, wat leidde tot financiële en persoonlijke problemen voor klaagster. De gerechtsdeurwaarder had echter voldoende bewijs geleverd dat klaagster niet onvriendelijk was bejegend. De beslissing van de kamer werd vernietigd, en het hof legde een berisping op aan de gerechtsdeurwaarder, zonder aanzegging, omdat er geen structurele tekortkomingen waren aangetoond.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.203.876/01 GDW
nummer eerste aanleg : 571.2016
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 27 juni 2017
inzake
[naam],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
appellant,
gemachtigde: [naam],
tegen
[naam],
wonend te [plaats],
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: de gerechtsdeurwaarder) heeft op 22 november 2016 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 25 oktober 2016 (ECLI:NL:TGDKG:2016:84). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van geïntimeerde (hierna: klaagster) gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd met de aanzegging dat, indien andermaal door hem een van de in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet bedoelde handelingen of verzuimen wordt gepleegd, een geldboete, schorsing of ontzetting uit het ambt zal worden overwogen.
1.2.
Klaagster heeft op 7 maart 2017 een verweerschrift - met bijlage - bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 13 april 2017. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen en heeft het woord gevoerd aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. De gerechtsdeurwaarder en klaagster zijn niet verschenen.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Klaagster en haar toenmalige echtgenoot (verder: de echtgenoot) zijn veroordeeld tot betaling van een bedrag wegens een huurachterstand.
3.2.2.
Voor deze vordering is op 21 november 2014 loonbeslag gelegd ten laste van de echtgenoot.
3.2.3.
Het kantoor van de gerechtsdeurwaarder heeft op 9 januari 2015 van de derde-beslagene/werkgever het bericht ontvangen dat de echtgenoot per 1 januari 2015 uit dienst was getreden.
3.2.4.
Op 13 februari 2015 heeft een aan de gerechtsdeurwaarder toegevoegd kandidaat gerechtsdeurwaarder loonbeslag gelegd ten laste van klaagster. Daarbij is de beslagvrije voet gehalveerd tot een bedrag van € 617,88 aangezien wel bekend was dat de echtgenoot inkomen had, maar niet bekend was hoe hoog dat was.
3.2.5.
Op 1 april 2015 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met het kantoor van de gerechtsdeurwaarder. Volgens klaagster was de beslagvrije voet te laag vastgesteld. Klaagster heeft aan een medewerker telefonisch de maandelijkse inkomsten en uitgaven doorgegeven.
De medewerker heeft klaagster meegedeeld dat de beslagvrije voet aan de hand van deze gegevens zou moeten worden verhoogd tot ongeveer € 800,00 per maand. De medewerker heeft de beslagvrije voet in het systeem aangepast naar € 820,88 en klaagster toegezegd dat de hogere beslagvrije voet zou worden doorgegeven aan de derde-beslagene.
3.2.6.
De medewerker heeft echter nagelaten de gewijzigde hoogte van de beslagvrije voet aan de derde-beslagene door te geven.
3.2.7.
Tot de afwikkeling van het dossier in april 2016 is de gerechtsdeurwaarder een beslagvrije voet blijven hanteren van € 617,88.
3.2.8.
Het kantoor van de gerechtsdeurwaarder heeft alle ontvangen gelden afgedragen aan de opdrachtgeefster.

4.Standpunt van klaagster

Het verwijt dat klaagster de gerechtsdeurwaarder maakt bestaat uit de navolgende onderdelen.
1. De gerechtsdeurwaarder heeft gedurende een lange periode de onjuiste beslagvrije voet gehanteerd, terwijl klaagster door een medewerker van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder telefonisch is toegezegd dat de beslagvrije voet zou worden verhoogd. Klaagster heeft hierdoor grote problemen ondervonden, zowel financiële als persoonlijke, onder meer omdat zij in verband met een huurachterstand heeft moeten verhuizen.
2. Klaagster is door de medewerker telefonisch uiterst onvriendelijk bejegend. Volgens klaagster durfde zij na dit gesprek geen contact meer op te nemen met het kantoor.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

5.1.
Volgens de gerechtsdeurwaarder heeft de medewerker, die inmiddels niet meer bij het kantoor werkzaam is, de op het kantoor voorgeschreven werkwijze niet gevolgd. De medewerker had klaagster moeten verzoeken om schriftelijke bewijsstukken van de maandelijkse inkomsten en uitgaven toe te zenden, waarna de beslagvrije voet kon worden aangepast. De gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat de medewerker de door hem aan klaagster telefonisch gedane toezegging tot aanpassing van de beslagvrije voet niet is nagekomen, aangezien de medewerker heeft nagelaten de derde-beslagene te informeren over de aanpassing van de beslagvrije voet.
5.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft betwist dat klaagster door de medewerker telefonisch onvriendelijk is bejegend en dat hij die stelling van klaagster in eerste aanleg zou hebben erkend, zoals de kamer heeft overwogen. Ter onderbouwing hiervan heeft de gerechtsdeurwaarder een tweetal gespreksnotities overgelegd, die indertijd door de medewerker in het computersysteem zijn gemaakt naar aanleiding van de door hem met klaagster gevoerde gesprekken.

6.Beoordeling

Verzoek tot terugbetaling, opleggen schadevergoeding en dwangsom
6.1.
Klaagster heeft in het inleidend klaagschrift verzocht de gerechtsdeurwaarder te gelasten een bedrag van € 5.619,30 aan haar terug te betalen en hem tot een schadevergoeding te veroordelen, alsmede tot een dwangsom. Het hof verklaart klaagster in deze verzoeken niet- ontvankelijk, nu een tuchtprocedure als de onderhavige daarvoor geen mogelijkheden biedt.
Algemeen
6.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft bij de kamer aangevoerd dat hij binnen het kantoor verantwoordelijk is voor de wijze waarop de zaak is behandeld. Evenals de kamer zal het hof daarvan uitgaan bij de beoordeling van de klacht.
Klachtonderdeel 1: toezegging aanpassing beslagvrije voet
6.3.
Het hof ziet geen aanleiding anders te oordelen dan de kamer inzake de gegrondheid van dit klachtonderdeel, te minder nu de gerechtsdeurwaarder ook in hoger beroep het hem verweten handelen heeft toegegeven. Evenals de kamer acht het hof dit onderdeel van de klacht gegrond en tuchtrechtelijk laakbaar.
Klachtonderdeel 2: onvriendelijke bejegening
6.4.
Het hof is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder voldoende heeft aangetoond dat klaagster door de medewerker niet onvriendelijk is bejegend. Uit de in hoger beroep in het geding gebrachte gespreksnotities blijkt dat klaagster op 1 april 2015 tweemaal telefonisch met de medewerker heeft gesproken. Op grond van de notities is niet aannemelijk dat klaagster onvriendelijk te woord is gestaan; in het tweede gesprek heeft de medewerker klaagster onder meer verteld welke stappen zij nog kon ondernemen tegen het derdenbeslag. Dat klaagster hierna blijkbaar geen contact meer heeft opgenomen met het kantoor, hoewel zij heeft moeten merken dat de beslagvrije voet niet was verhoogd, kan de gerechtsdeurwaarder niet worden verweten. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Conclusie en maatregel
6.5.
Uit het voorgaande volgt dat onderdeel 1 van de klacht gegrond is. Gezien de ernst van het tuchtrechtelijk verwijt acht het hof hiervoor de maatregel van een berisping op zijn plaats. Anders dan de kamer, ziet het hof geen aanleiding deze berisping te voorzien van een “aanzegging” nu niet is gebleken dat sprake is van structurele tekortkomingen. Verder heeft het hof in aanmerking genomen dat uit het verweerschrift van klaagster in hoger beroep is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder na de zitting in eerste aanleg klaagster financieel enigszins tegemoet is gekomen.
6.6.
Het hof acht, anders dan de kamer, de klacht deels gegrond en deels ongegrond en het hof legt een andere maatregel op dan de kamer. Het hof zal de beslissing van de kamer daarom vernietigen en een nieuwe beslissing geven.
6.7.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.8.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar verzoeken zoals hiervoor onder 6.1. weergegeven;
- verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;
- verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond;
- legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2017 door de rolraadsheer.