ECLI:NL:GHAMS:2017:246

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2017
Publicatiedatum
2 februari 2017
Zaaknummer
200.196.740/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens niet tijdige inschrijving echtscheidingsbeschikking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een echtscheidingsbeschikking die niet tijdig is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De vrouw is op 20 oktober 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Gelderland van 21 juli 2015. De man heeft op 3 februari 2016 een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. De echtscheidingsbeschikking is pas op 25 mei 2016 ingeschreven, terwijl dit uiterlijk op 21 april 2016 had moeten gebeuren. Het hof oordeelt dat de echtscheidingsbeschikking haar kracht heeft verloren omdat de inschrijving niet tijdig heeft plaatsgevonden. Hierdoor zijn beide partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep. De uitspraak is gedaan door het Gerechtshof Amsterdam op 31 januari 2017, waarbij de betrokken rechters de zaak hebben beoordeeld en de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 31 januari 2017
Zaaknummer: 200.196.740/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 275501 FZ RK 14-2964
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw] ,
wonende te [A] , gemeente [Z] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.G. Kalk te Doetinchem,
tegen
[de man] ,
wonende te [B] , gemeente [Z] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: voorheen mr. J.M Snellink te Eibergen, thans zonder advocaat.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 20 oktober 2015 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 21 juli 2015 van de rechtbank Gelderland (Zutphen), met kenmerk 275501 FZ RK 14-2964.
1.3.
De man heeft op 3 februari 2016 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
De vrouw heeft op 12 april 2016 een verweerschrift in het hoger beroep van de man ingediend.
1.5.
De man heeft op 21 juli 2016 nadere stukken ingediend. De vrouw heeft op 23 september 2016 nadere stukken ingediend.
1.6.
De zaak is op 6 oktober 2016 ter terechtzitting behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.8.
Zoals afgesproken bij de behandeling ter zitting heeft de vrouw bij brieven van 5 en 11 oktober 2016 nog stukken aan het hof toegezonden. De man heeft hierop bij e-mail van 14 oktober 2016 gereageerd.
1.9.
Na de terechtzitting is gebleken dat een van de raadsheren als gevolg van een intern administratief misverstand nog niet was beëdigd. Bij brief van de president van dit van hof van 7 november 2016 is dat aan partijen bericht. Voorts is aan hen meegedeeld dat de betreffende raadsheer op 31 oktober 2016 is beëdigd en dat partijen kunnen vragen om een nieuwe mondelinge behandeling. Aan partijen is in het vooruitzicht gesteld dat de door hen naar voren gebrachte standpunten als herhaald zullen worden beschouwd ingeval zij afzien van het houden van een nieuwe mondelinge behandeling. De vrouw heeft bij brief van 10 november 2016 te kennen gegeven geen prijs te stellen op een nieuwe mondelinge behandeling. Van de zijde van de man is geen reactie ontvangen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 1999 gehuwd op (in Polen opgestelde) huwelijkse voorwaarden inhoudende uitsluiting van de huwelijkse gemeenschap van goederen. De vrouw heeft de Poolse en de Nederlandse nationaliteit, de man heeft de Nederlandse nationaliteit. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind 1] [in] 1995 en [kind 2] [in] 2000. De echtscheidingsbeschikking dateert van 21 juli 2015. Op 25 mei 2016 heeft een ambtenaar van de gemeente [Z] de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van een woning aan de [adres b] te [A] (hierna: de woning te [A] ). Daaraan zijn drie hypothecaire geldleningen verbonden van de SNS Bank, zijnde een spaarhypotheek van € 43.000,- op naam van de man ( [rekeningnummer 1] -01), een aflossingsvrije hypotheek van € 44.000,- op naam van de man ( [rekeningnummer 1] -02) en een Persoonlijk Vermogenspolis van € 30.000,- op naam van beide partijen ( [rekeningnummer 2] -01). Ook is er een kapitaalverzekering gekoppeld aan hypotheek [rekeningnummer 1] op naam van de man van € 10.000,-.
Partijen zijn daarnaast gezamenlijk eigenaar van een woning aan de [adres a] te [B] (hierna: de woning te [B] ). Aan de woning is een hypothecaire geldlening verbonden bij Obvion van € 340.000,- op naam van beide partijen, met een daaraan gekoppelde kapitaalverzekering.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden waarin partijen zijn gehuwd zal plaatsvinden op de wijze als bepaald conform rechtsoverwegingen 2.29 tot en met 2.36 van die beschikking.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen:
I. dat de woning te [A] wordt toegescheiden aan de vrouw onder de verplichting om de drie hypothecaire geldleningen (op naam van de man en op beider naam) als eigen schuld voor haar rekening te nemen en de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te laten ontslaan;
II. dat de woning te [B] wordt toegescheiden aan de man onder de verplichting om de hypothecaire geldlening (op naam van beiden) als eigen schuld voor zijn rekening te nemen en de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te laten ontslaan;
III. dat de kosten voor de onder I. bedoelde toescheiding voor rekening van de vrouw komen en de kosten van de onder II. bedoelde toescheiding voor rekening van de man;
Subsidiair:
In het geval de vrouw door enige door het hof vast te stellen verdeling of verrekening wordt overbedeeld, zij deze overbedelingsvordering in goede justitie vast te stellen termijnen mag voldoen.
3.3.
De man verzoekt in principaal appel de verzoeken sub I tot en met III af te wijzen. In incidenteel appel verzoekt hij te bepalen:
I. dat de woning te [A] wordt toegescheiden aan de vrouw tegen een minimale waarde van € 138.000,-, onder de verplichting om de drie hypothecaire geldleningen, zowel de ene mede op haar naam als de twee op naam van de man, als eigen schuld voor haar rekening te nemen, de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te laten ontslaan en aan de man de vordering die uit overbedeling ontstaat te vergoeden;
II. dat de woning te [B] dient te worden verkocht, met dien verstande dat de opbrengst minimaal € 297.000,- bedraagt;
III. dat de kosten voor de onder I. bedoelde toescheiding voor rekening van de vrouw komen;
Subsidiair:
IV. voor het geval de vrouw niet de woning te [A] kan of wil overnemen dan wel deze niet aan haar wordt toegescheiden, die woning aan de man toe te scheiden tegen een minimale waarde van € 138.000,- onder de verplichting om de drie hypothecaire geldleningen als eigen schuld voor zijn rekening te nemen en de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te laten ontslaan;
V. dat voor het geval partijen het oneens blijven over de waarde van de woningen, deze door een onafhankelijke makelaar dienen te worden getaxeerd.
3.4.
De vrouw verzoekt in het incidenteel appel de verzoeken I tot en met III af te wijzen, en de verzoeken IV ten V toe te wijzen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de echtscheiding met nevenvoorzieningen tussen partijen uitgesproken. Ontbinding van het huwelijk komt vervolgens tot stand door inschrijving van de beschikking waarin de echtscheiding is uitgesproken in de registers van de burgerlijke stand. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:163, lid 3 van het Burgerlijk Wetboek verliest de echtscheidingsbeschikking haar kracht indien het verzoek tot inschrijving van de beschikking niet is gedaan uiterlijk zes maanden na de dag waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Nu in de onderhavige zaak de echtscheiding in een procedure op tegenspraak is uitgesproken op 21 juli 2015 en daartegen geen hoger beroep is ingesteld, had het verzoek tot inschrijving in de registers uiterlijk op 21 april 2016 moeten zijn gedaan. Inschrijving heeft echter pas op 25 mei 2016 plaatsgevonden, terwijl het verzoek tot inschrijving niet uiterlijk 21 april 2016 is gedaan. Dit betekent dat partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun hoger beroep, omdat de beschikking van 21 juli 2015, inclusief de daarin gegeven beslissingen over de verzochte nevenvoorzieningen, haar kracht heeft verloren en hoger beroep daartegen niet meer mogelijk is.

5.Beslissing

Het hof:
In principaal en in incidenteel hoger beroep
verklaart zowel de vrouw als de man niet-ontvankelijk in haar/zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. J. Jonkers en mr. M.C. Schenkeveld in tegenwoordigheid van mr. T. Mekkelholt als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2017.