In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het overtreden van artikel 2.7, tweede lid van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van de gemeente Amsterdam. De tenlastelegging betrof het zich ophouden op de Leidsestraat in Amsterdam op 14 juni 2014, met de intentie om middelen als bedoeld in de Opiumwet te kopen of aan te bieden. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd, omdat dit vonnis slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de vereisten van artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde werd niet uitgesloten, en het hof heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is. De kantonrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot vier weken hechtenis, maar de advocaat-generaal had in hoger beroep een voorwaardelijke straf geëist. Het hof heeft echter besloten om een werkstraf op te leggen, rekening houdend met de ernst van het feit en de recidive van de verdachte.
De op te leggen straf is gebaseerd op de artikelen 2.7 lid 2 en 6.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 Amsterdam en de artikelen 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van dertig uren en vijftien dagen hechtenis, indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Dit arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. J.L.M. Boek, die buiten staat was om te ondertekenen.