In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het aanbieden van middelen als bedoeld in de Opiumwet. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de vereisten van artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 juli 2015 in de Dirk van Hasseltssteeg in Amsterdam zich heeft opgehouden met de intentie om middelen te verkopen. De verdachte heeft dit bevestigd, maar verklaarde dat hij alleen de twee personen naar een echte dealer wilde brengen. Het hof oordeelde dat het handelen van de verdachte onder de reikwijdte van artikel 2.7, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 valt, dat gericht is op het voorkomen van overlast door het kopen of aanbieden van (nep)verdovende middelen. De verdachte werd schuldig bevonden aan de overtreding van deze verordening, ondanks zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. Het hof legde een taakstraf van dertig uren op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren werd verricht. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de openbare orde en veiligheid.